Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2468/JA, 6 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2468/JA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 24 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker, locatie De Leij te Vught,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 oktober 2003 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], geboren op [1986], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2004, gehouden in de j.j.i. ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam.
Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman mr. G.J. Woodrow heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De directeur van de locatie De Leij is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voorzover in beroep aan de orde, betreft de visitaties van klager na onder meer terugkeer van politieverhoor.

De beklagcommissie heeft het beklag op dit onderdeel gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en klager terzake een tegemoetkoming toegekend in de vorm van een telefoonkaart ter waarde van € 5,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers terugkeer in de inrichting van een politieverhoor kan worden gelijkgesteld aan het wettelijke criterium ‘bijbinnenkomst’ in de inrichting. Er zijn goede redenen om in dergelijke gevallen de jeugdigen te visiteren, aangezien de praktijk heeft uitgewezen dat jeugdigen juist dan blijken te beschikken over goederen waarvan het bezit in deinrichting is verboden, zoals aanstekers. Bij de afweging van het belang van de veiligheid in de inrichting tegen dat van de jeugdigen prevaleert het eerste.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 34, eerste lid, Bjj is de directeur bevoegd een jeugdige onder meer aan zijn lichaam te (doen) onderzoeken hetzij bij binnenkomst in of bij het verlaten van de inrichting, hetzij voorafgaande aan of na afloop vanbezoek, hetzij indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Aannemelijk is geworden dat klager de inrichting kortdurend heeft verlaten voor verhoor op het politiebureau. Dit betekent dat de directeur bij klagers terugkeer in de inrichting zonder meer bevoegd was hem aan zijn lichaam en/ofkleding te laten onderzoeken. Bij de vraag of de directeur jegens klager in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt wordt als volgt overwogen. Bij een tijdelijk verblijf van een jeugdige op een politiebureau bestaatzeker niet de garantie dat de jeugdige geen contact heeft met andere personen. Bij een dergelijk contact, b.v. in een wachtkamer, kan hij in het bezit worden gesteld van een voorwerp dat in de inrichting verboden is. Daarenboven ishet ook mogelijk in het bezit van een verboden voorwerp te komen zonder rechtstreeks contact met een ander. Blijkens de verklaring van de directeur heeft de ervaring bovendien geleerd dat jeugdigen in vergelijkbare situaties in deinrichting zijn teruggekeerd met in hun bezit niet toegestane voorwerpen als een aansteker. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie de onderhavige beslissing tot het visiteren van klager na terugkeervan het politiebureau, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beroep zal daarom gegrond en het beklag op dit onderdeel alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie op het desbetreffende onderdeel alsmede de toekenning van een tegemoetkoming en verklaart het beklag terzake alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 6 februari2004

secretaris voorzitter

Naar boven