nummer: R-19/4730/GA
betreft:[klager] datum: 23 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Lans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 september 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2020, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Lans, en namens de directeur […], juridisch medewerker.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het door een medewerker van de p.i. afluisteren van een gesprek tussen klager en zijn advocaat (VU 2019/858).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouw heeft klager een bezoek gebracht in verband met een vertrouwelijk overleg. Bij het verlaten van de overlegruimte werd klager door medewerker B. geconfronteerd met het feit dat hij gehoord had dat over hem was gesproken. B. zou het gesprek hebben opgevangen, omdat hij klager net naar de overlegruimte had gebracht. Dit klopt niet. De medewerker kwam pas na 45 minuten ter sprake, in het midden van het gesprek tussen klager en zijn raadsvrouw. De verklaring van de medewerker kan bovendien niet waar zijn, omdat klager en de raadsvrouw via een andere route in de overlegruimte komen. Klager heeft de indruk dat het gesprek is afgeluisterd. In de overlegruimte is het praten op de gang van anderen ook te horen.
Op grond van artikel 38, zevende lid, juncto artikel 37 van de Pbw moet vertrouwelijkheid van gesprekken tussen klager en zijn advocaat worden gegarandeerd, behoudens het in artikel 38 van de Pbw genoemde uitzonderingsgeval, waarvan in deze zaak geen sprake is. Er is sprake van een inbreuk op artikel 38 van de Pbw. De directeur moet daarvoor verantwoordelijk worden gehouden en het gedrag van de medewerker dient als beslissing van de directeur te worden aangemerkt. Door het handelen van de medewerker durft klager zich nu niet meer vrij uit te spreken richting zijn raadsvrouw. Daarmee heeft het handelen van de medewerker rechtstreekse gevolgen voor de voorbereiding van de verdediging in klagers strafzaak.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op klager waren ten tijde van de klacht geen toezichtmaatregelen als bedoeld in artikel 38 van de Pbw van toepassing. De medewerker heeft aangegeven het gesprek tussen klager en zijn raadsvrouw niet te hebben afgeluisterd. De directeur ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Er zijn geen andere klachten met betrekking tot gehorigheid van de overlegruimtes. Het klopt dat de raadsvrouw en de gedetineerde via een afzonderlijke gang de overlegruimte binnenkomen en weer verlaten. Het is goed mogelijk dat de raadsvrouw nog in de overlegruimte aanwezig was op het moment dat klager werd opgehaald door de betreffende medewerker.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid
Vaststaat dat ten aanzien van klager ten tijde van de klacht geen toezichthoudende maatregelen waren opgelegd. Aangezien klager klaagt over het niet betrachten van de in artikel 38, zevende lid, van de Pbw omschreven zorgplicht dat een gedetineerde zich in dit geval vrijelijk met zijn rechtsbijstandverlener dient te kunnen onderhouden, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn klacht.
Inhoudelijk
Over hetgeen zich heeft voorgedaan, verschillen de verklaringen van klager en de medewerker. Klager meent dat hij tijdens het gesprek met zijn raadsvrouw is afgeluisterd. De medewerker heeft aangegeven dat hij klager aan het einde van het bezoek tegen zijn raadsvrouw hoorde zeggen: “Kijk, hem bedoel ik”. Daarop vroeg de medewerker aan klager waarom hij dat zei tegen zijn raadsvrouw. Van het opvangen van een gesprek tussen klager en zijn raadsvrouw, is volgens de medewerker geen sprake geweest.
De beroepscommissie acht, gelet op het bovenstaande, niet aannemelijk geworden dat de medewerker het gesprek tussen klager en zijn raadsvrouw heeft afgeluisterd. Van schending van de voornoemde zorgplicht is derhalve geen sprake. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 23 maart 2020
secretaris voorzitter