Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3821/GA, 26 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/3821/GA             

           

Betreft [klager]            Datum 26 maart 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om studiefaciliteiten en tegen de afwijzing van zijn afstudeeronderzoek (ZW-2018-068).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting Zwaag heeft op 20 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van voormelde inrichting (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager meent dat de detentie geen belemmering mag zijn voor een gedetineerde voor een afstudeeronderzoek in het kader van resocialisatie. Klager stelt zich op het standpunt dat de directeur niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dat hem onvoldoende studiefaciliteiten zijn geboden waardoor hij 22 maanden studievertraging heeft opgelopen. Klager beroept zich op het bepaalde in artikel 48 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) en meent dat met veronachtzaming van deze bepaling jegens hem is gehandeld.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Namens klager is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. In artikel 48, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) is - voor zover hier van belang - bepaald dat een gedetineerde recht heeft op het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voor zover deze zich verdragen met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde. De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat de inrichting niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Uit de voorhanden zijnde stukken volgt immers dat door de onderwijsmedewerker van de inrichting overleg is geweest met de studiebegeleider van klager, waarbij zij gezamenlijk tot de conclusie kwamen dat de detentiesituatie een aantal onoverkomelijke problemen met zich meebrengt. Voor het afleggen van een examen is door hen tot een andere mogelijkheid gekomen, in die zin dat een docent van de opleiding naar de inrichting zal komen. Een nadere onderbouwing voor de 22 maanden studievertraging die klager stelt te hebben opgelopen, ontbreekt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 26 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.G.M. Smit, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

 

Naar boven