nummer: 04/41/GV
betreft: [klager] datum: 3 februari 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J.Zandt, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 december 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), welke op 8 januari 2004 aan klager is uitgereikt,
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat er dringende redenen van zakelijke aard zijn die een (korte) onderbreking van zijn straf rechtvaardigen, te meer nu uit de bijgevoegde stukken blijkt dat de persoonlijke aanwezigheid van klager noodzakelijkis en de zakelijke belangen reeds voor de aanvang van klagers detentie bestonden. Klager is eigenaar van een vennootschap in oprichting, gespecialiseerd in het ontwikkelen en bouwen van recreatiewoningen en utiliteitsbouw. Bij ditbedrijf zijn momenteel circa 43 mensen werkzaam. Klager heeft voor aanvang van zijn detentie een aantal projecten aangegaan waarvan de uitvoering reeds is begonnen. Uit de bijlage 2, een brief van mr. J.T.J. van Diepen van 8december 2003, blijkt dat in het kader van een juridisch geschil een faillissementsaanvraag dreigt. Landal Greenparcs heeft beslag gelegd op de banktegoeden van klager. Klagers personeel heeft aangekondigd juridische stappen teondernemen wegens achterstallige salarissen. Er is sprake van een uiterst nijpende situatie die, als klager niet binnenkort persoonlijk in de gelegenheid wordt gesteld om orde op zaken te stellen, zal leiden tot het faillissementvan het bedrijf van klager en klagers persoonlijke faillissement. De officier van justitie heeft in een schrijven d.d. 11 augustus 2003 erkend dat het om grote belangen gaat, ook van anderen dan klager, waarbij de rol van klagercruciaal is. De officier van justitie heeft aangegeven zich voor te kunnen stellen dat strafonderbreking noodzakelijk is voor het op juiste wijze kunnen behartigen, dan wel zorg te kunnen dragen voor een goede overdracht, vanklagers zaken. Niet volstaan kan worden met de enkele opmerking dat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarde gesteld in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling). Het standpunt dat klagerzijn recht op strafonderbreking zou hebben verspeeld, omdat klager sinds zijn insluiting diverse malen in de gelegenheid is gesteld om zijn zakelijke belangen te behartigen, is apert onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Aan klager isniet eerder strafonderbreking verleend. Uit de Regeling en de Pbw volgt niet dat na het verlenen van verlof het recht op strafonderbreking komt te vervallen. De beslissing is onvoldoende en ondeugdelijk gemotiveerd en in strijd methet beginsel van een behoorlijke afweging van belangen en het evenredigheidsbeginsel. Uit de beslissing blijkt niet welk doel hiermee gediend is, terwijl de beslissing tot het faillissement van klagers bedrijf en klager kan leiden.Een deugdelijke wettelijke grondslag ontbreekt.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek is afgewezen omdat hij voorafgaand aan zijn verzoek al achtmaal de inrichting heeft kunnen verlaten om de belangen van zijn zaak te kunnen behartigen. Dit ondanks het feit dat hij tijdens eerder toegekendeverlofmogelijkheid in mei 2003 en juli 2003 niet terugkeerde naar de inrichting van een hem verleend verlof. Klager is naar aanleiding van het niet terugkeren beide keren aangehouden en opnieuw ingesloten. In augustus 2003 heeftklager opnieuw een strafonderbreking gevraagd. Dit is afgewezen, omdat klager zich niet aan de afspraken had gehouden en daarnaast voldoende mogelijkheden had gehad om zijn zaken te kunnen regelen. Vervolgens heeft hij toch nog eenvijftal keren met toestemming van de directie de inrichtingen kunnen verlaten om zaken te regelen. Overdracht van klagers zakelijke belangen naar anderen zou niet mogelijk zijn. Het openbaar ministerie gaf aan niet akkoord te kunnengaan met een onderbreking. Men was van oordeel dat klager een aanzienlijke hoeveelheid verlof had genoten, terwijl hij zich tweemaal aan detentie onttrokken had. Men wilde hem dan ook geen verlof meer toekennen. Het advies van hetopenbaar ministerie is overgenomen, omdat klager ruimhartig is behandeld met betrekking tot de toegekende verlofmogelijkheden. Hij heeft voldoende mogelijkheden gehad om het een en ander goed te kunnen organiseren. Dat klager hetniet eens was met de afwijzing van zijn verzoek was te zien in zijn opstelling binnen de inrichting. Hij werd negatiever, dwingend en irritant in zijn opstelling en bracht een personeelslid in diskrediet. De directeur van de locatieZwolle heeft verzocht om overplaatsing van klager naar een ander h .v.b.. Inmiddels is klager geselecteerd voor de gevangenis te Zutphen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zwolle heeft zich onthouden van advies.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft aangegeven bezwaar te maken tegen strafonderbreking omdat klager reeds in aanzienlijke mate verlof heeft verkregen en bovendien tweemaal ontvlucht is.
3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk vijf maanden en acht maanden wegens verduistering, oplichting en valsheid in geschrift. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 april 2004.
Op grond van artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden vanzakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie overweegt dat klager tot tweemaal toe, op 2 mei 2003 en 9 juli 2003, niet is teruggekeerd naar de inrichting van een hem verleend verlof en zich tot zijn aanhouding enige tijd heeft onttrokken aan de detentie.Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling, vormt dit een forse contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking en leidt tot het oordeel dat de beslissing van de Minister niet instrijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat klager al achtmaal de inrichting heeft kunnenverlaten om zijn zakelijke belangen te kunnen behartigen en aldus voldoende mogelijkheden heeft gehad. Het verleende verlof had klager kunnen aanwenden om een zaakwaarnemer te benoemen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 februari 2004
secretaris voorzitter