Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6821/GV, 22 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6821/GV             

           

Betreft [klager]            Datum 22 mei 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman mr. E.G.S. Roethof en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, hebben namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn advocaten en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking, zodat bij hem een mogelijke besmetting met het coronavirus in het Detentiecentrum (DC) Schiphol kan worden voorkomen. In het DC Schiphol zijn de door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) getroffen corona-maatregelen niet effectief. Aangezien de verspreiding van het coronavirus onvoldoende wordt tegengegaan, hebben niet alleen gedetineerden, maar ook het inrichtingspersoneel aan de bel getrokken. Nieuw binnengekomen gedetineerden worden onvoldoende gescreend en het is in een meerpersoonscel en tijdens activiteiten niet mogelijk om anderhalve meter afstand van elkaar te houden. Begin mei 2020 waren er tien besmettingen, verspreid over drie afdelingen, vastgesteld. Ook is zelfs een arts besmet geraakt met het coronavirus. Op dit moment bestaat onvoldoende duidelijkheid over de vraag of klachtenvrije personen het virus kunnen verspreiden. Evenmin is bekend of personen met milde klachten voldoende immuniteit hebben opgebouwd. In reactie op de noodkreet van de gedetineerden en het inrichtingspersoneel volstaat verweerder slechts met de mededeling dat de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zoveel mogelijk worden nageleefd en dat door middel van verschillende maatregelen wordt geprobeerd de verspreiding van het coronavirus binnen penitentiaire inrichtingen te voorkomen. Zo worden besmette gedetineerden afgezonderd en worden bewegingen in en uit de inrichting beperkt door het bezoek te schrappen en verloven op te schorten. De getroffen maatregelen hebben nieuwe besmettingen echter niet kunnen voorkomen. Daar waar verweerder stelt dat na 29 april 2020 geen nieuwe besmettingen zijn geconstateerd, is relevant dat niettemin sprake was van nieuwe besmettingen in de periode nadat klager zijn verzoek om strafonderbreking heeft ingediend.

In klagers optiek levert de Staat dan ook onvoldoende inspanningen om zijn gezondheid en veiligheid te garanderen. De rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens laat zien dat bij overbevolking en ziektes een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wordt aangenomen. De omstandigheden waarin klager zich thans bevindt, verdienen eenzelfde kwalificatie. Het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (CPT) van de Raad van Europa schrijft daarnaast voor dat alles in werking moet worden gesteld om de gezondheid en veiligheid van personen van wie hun vrijheid is ontnomen, te waarborgen en roept op om alternatieven van vrijheidsbeneming te overwegen. Deze mogelijkheid, onder toepassing van elektronisch toezicht, is in klagers geval in zijn geheel niet onderzocht, terwijl hij een zeer kort strafrestant heeft, hij over een aanvaardbaar verlofadres beschikt en niet voor een ernstig gewelds- of zedendelict is veroordeeld. Ook kan verlofverlening bijdragen aan een verantwoorde groepsgrootte op de afdeling. Het standpunt van verweerder dat vanwege de coronacrisis geen verloven worden verleend is daarom onbegrijpelijk. Aangezien naar algemene maatregelen wordt verwezen, is in klagers geval geen individuele belangenafweging gemaakt. Het onder de genoemde omstandigheden langer vasthouden van klager getuigt van onrechtmatig overheidshandelen.

Bij klager leeft een reële angst voor besmetting met het coronavirus. Hij vreest voor zijn gezondheid, omdat hij tot op heden verblijft op een van de zwaarst getroffen afdelingen. Hoewel zijn celgenoot besmet is geraakt, is klager niet getest en is hij niet afgezonderd. Het voorgaande kan worden gekwalificeerd als een omstandigheid in de persoonlijke sfeer, op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend.

 

Standpunt van verweerder

Naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus heeft verweerder diverse, vergaande landelijke maatregelen getroffen om besmetting met het virus bij gedetineerden en personeel te voorkomen. Deze maatregelen gelden vanaf 14 maart 2020 en zijn tot nu toe tweemaal verlengd, laatstelijk tot 19 mei 2020. De maatregelen zijn in lijn met het landelijk beleid van het RIVM en hebben onder andere betrekking op de binnenkomst van nieuwe gedetineerden, bezoek en verlof, gedetineerden met coronagerelateerde klachten en het inrichtings-personeel. Vanuit DJI is een centraal crisisteam opgericht dat twee keer per week samenkomt, intensief contact onderhoudt met onder meer het RIVM en iedere week meermaals direct rapporteert aan verweerder. Daarnaast heeft iedere inrichting een actieteam opgericht dat de uitvoering van de maatregelen in elke inrichting coördineert en dat, ingeval van besmettingen, nauw contact onderhoudt met de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD-)regio. Er vindt dan ook intensieve informatie-uitwisseling plaats tussen de inrichting en de GGD.

In het DC Schiphol, dat onderdeel uitmaakt van het Justitieel Complex Schiphol, zijn sinds 7 april 2020 tien gedetineerden, verspreid over twee afdelingen, positief getest met het coronavirus. Zes van hen zijn inmiddels weer genezen verklaard, terwijl er sinds 29 april 2020 geen nieuwe besmettingen zijn geconstateerd. Op het moment dat de eerste besmetting werd vastgesteld zijn beide afdelingen afgeschermd en is een aparte isolatie-afdeling ingericht. Deze maatregelen zijn getroffen in samenwerking met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en blijken effectief te zijn geweest. De IGJ heeft de aanpak bovendien bestempeld als effectief en adequaat. Op dit moment zijn meer of andere maatregelen dan ook niet nodig. Sinds 3 mei 2020 is klagers afdeling weer ‘vrijgegeven’, nadat zich op deze afdeling gedurende twee weken geen nieuwe besmettingen hadden voorgedaan. Nadat zijn besmette celgenoot op 4 april 2020 naar een isolatie-afdeling was overgeplaatst, is klager gedurende twee weken dagelijks gecontroleerd door de medische dienst. Klager heeft geen (coronagerelateerde) gezondheidsklachten. Bij beslissing van 20 mei 2020 is klager geselecteerd voor plaatsing in de Penitentiaire Inrichting Lelystad, aangezien deze inrichting beschikt over eenpersoonscellen. Uit dit alles blijkt dat verweerder en de inrichtingsdirecteur oog hebben voor de aanwezige risico’s en dat ter beperking van het besmettingsgevaar adequate maatregelen zijn en worden getroffen.

In het kader van klagers verzoek om strafonderbreking beroept hij zich op de algemeen aanwezige situatie in het DC Schiphol. Een toewijzing van zijn verzoek zou betekenen dat aan alle gedetineerden op zijn afdeling strafonderbreking zou moeten worden verleend, omdat een detentie op zijn afdeling niet langer verantwoord zou zijn. Dat laatste is echter niet het geval. Ter voorkoming van besmettingen in de inrichting worden in beginsel geen verloven verleend. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden zou het verlenen van strafonderbreking zijn aangewezen. Dergelijke omstandigheden doen zich evenwel in klagers geval niet voor. Hoewel het is te betreuren dat zich binnen het DC Schiphol, net als in de samenleving, besmettingen hebben voorgedaan, is het niet mogelijk dat te allen tijde te voorkomen. Dat maakt de situatie echter niet onverantwoord. Nu geen sprake is van een onbeheersbare of onverantwoorde situatie, ontbreekt de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking, ook in klagers geval.

 

Uitgebrachte adviezen

Ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking zijn geen adviezen uitgebracht.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 7 januari 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar, wegens overtreding van de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 juli 2020.

 

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft verweerder met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. Zo zijn bezoeken en verloven opgeschort en is de (nieuwe) instroom en uitstroom van gedetineerden zoveel mogelijk beperkt. Voor het inrichtingspersoneel gelden dezelfde RIVM-richtlijnen als zorgmedewerkers anders dan in ziekenhuizen, zoals het gebruik van beschermingsmiddelen. Ook worden richtlijnen van het RIVM ten aanzien van hygiëne en het houden van voldoende afstand zoveel mogelijk nageleefd.

Verder is vanuit DJI een centraal crisisteam opgericht dat intensief contact onderhoudt met onder meer het RIVM en iedere week meermaals direct rapporteert aan verweerder. Elke inrichting heeft een actieteam samengesteld dat de uitvoering van de maatregelen in elke inrichting coördineert en dat – ingeval van besmettingen – nauw contact onderhoudt met de regionale GGD. Uitgangspunt is dat gedetineerden met coronagerelateerde klachten worden geïsoleerd in hun eigen cel. Dagprogramma’s kunnen worden aangepast en nieuw binnengekomen gedetineerden worden onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarna worden deze personen gedurende twee weken op een eenpersoonscel geplaatst en wordt hun gezondheid gemonitord.

 

De situatie in het DC Schiphol

Sinds 7 april 2020 zijn in het DC Schiphol tien gedetineerden positief getest op het coronavirus, verspreid over twee afdelingen. Beide afdelingen zijn afgeschermd en er is een isolatie-afdeling opgericht, waar de gedetineerden worden geplaatst die met het coronavirus zijn besmet. Er wordt zoveel mogelijk gewerkt met een vast team van medewerkers, het dagprogramma is verder ingeperkt en de groepsgrootte is verkleind. Ook is besloten geen nieuwe gedetineerden op de betreffende afdelingen te plaatsen, zodat het risico op verdere verspreiding van het virus zoveel mogelijk wordt beperkt. Met ingang van 3 mei 2020 is klagers afdeling weer ‘vrijgegeven’, nadat zich op deze afdeling gedurende twee weken geen nieuwe besmettingen hadden voorgedaan. Sinds 29 april 2020 zijn in het DC Schiphol geen nieuwe besmettingen geconstateerd. Bij de in de inrichting gehanteerde aanpak vindt intensieve samenwerking plaats tussen de inrichting en de regionale GGD.

 

Klagers verzoek om strafonderbreking

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. De redenen op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend, zoals genoemd in de Regeling, zijn niet limitatief bedoeld.

Klager verzoekt om strafonderbreking, zodat bij hem een eventuele besmetting met het coronavirus kan worden voorkomen. De huidige omstandigheden waaronder hij zijn detentie moet ondergaan, zijn volgens hem aanleiding om de tenuitvoerlegging van zijn vrijheidsstraf door middel van strafonderbreking tijdelijk op te schorten.

De in het DC Schiphol geconstateerde besmettingen hebben bij klager, zijn medegedetineerden en ook bij het inrichtingspersoneel geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Onder meer uit berichten van zowel gedetineerden als het personeel blijkt dat de gevangenissetting problemen oplevert in de naleving van de door het RIVM opgestelde richtlijnen. Voor klager geldt in het bijzonder dat zijn voormalige celgenoot besmet is geraakt met het coronavirus. Klagers zorgen over zijn gezondheid zijn dan ook reëel. Vraag is echter of de situatie op zijn afdeling, en de daardoor bij hem ontstane gevoelens van onrust en onveiligheid, in zijn geval reden vormen om aan hem strafonderbreking te verlenen. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag ontkennend.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is in klagers geval onvoldoende gebleken van een zodanig onveilige situatie dat zijn detentie in redelijkheid niet langer kan worden voortgezet. Nadat zijn besmette celgenoot op 4 april 2020 naar de isolatie-afdeling was overgeplaatst, verblijft klager alleen in zijn cel en heeft de medische dienst zijn gezondheid gedurende twee weken dagelijks gemonitord. Bij hem zijn geen (coronagerelateerde) gezondheidsklachten vastgesteld. De hierboven genoemde getroffen (landelijke) maatregelen op klagers afdeling hebben, zo blijkt uit de inlichtingen van verweerder, ertoe geleid dat sinds 29 april 2020 geen nieuwe besmettingen zijn geconstateerd. Ook is het merendeel van de besmette gedetineerden inmiddels genezen verklaard.

In het licht van het voorgaande kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat klagers veiligheid en gezondheid in de inrichting onvoldoende worden gewaarborgd. Anders dan namens hem is betoogd, is mitsdien geen sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM. Nu de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende is komen vast te staan, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 22 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven