Nummer S-20/3573/SGA
Betreft [verzoeker] Datum 11 mei 2020
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 1 mei 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het stelen van een pakje sigaretten en een aansteker uit de zak van een medewerker, en het verdelen hiervan onder medegedetineerden, ingegaan op 1 mei 2020 om 17:30 uur en eindigend op 15 mei 2020 om 17:30 uur.
Verzoekers raadsvrouw, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (ZS-ZZ-2020-263).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker wordt met klem gesteld dat hij geen kwade bedoelingen had en dat de aan hem opgelegde straf derhalve niet in verhouding staat tot hetgeen is voorgevallen. Er wordt verwezen naar verzoekers medische status zoals deze blijkt uit de brief van zijn nefroloog. Verzoeker wenst dat er geen voorschot wordt opgenomen op een straf die hem (mogelijk) niet zal worden opgelegd.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 1 mei 2020, komt naar voren dat verzoeker een pakje sigaretten en een aansteker heeft gestolen uit de zak van een medewerker. De directeur geeft aan dat dit te zien is op de camerabeelden. Vervolgens heeft verzoeker de sigaretten verdeeld onder vier medegedetineerden. De directeur geeft aan dat verzoeker hiermee zeer ondermijnend en grensoverschrijdend gedrag heeft getoond naar de medewerker. Volgens de directeur heeft verzoeker een strafbaar feit gepleegd door te ‘zakkenrollen’ en heeft hij hier bovendien andere gedetineerden bij betrokken. De directeur geeft aan dat dit gedrag niet wordt getolereerd. Voorts geeft de directeur aan dat uit navraag bij de medische dienst blijkt dat verzoekers medische conditie geen belemmering vormt voor het verblijf in een strafcel. Ook wordt verzoeker dagelijks bezocht door de medische dienst en krijgt hij zijn medicatie verstrekt in de strafcel.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in redelijkheid en billijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen voor verzoekers voornoemde gedrag. Op grond van de thans geldende Sanctiekaart 2019 kan voor stelen/verduisteren een disciplinaire straf worden opgelegd van maximaal zeven dagen opsluiting in eigen cel. Gelet op de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden en de hiermee gepaard gaande gezagsondermijning acht de voorzitter de opsluiting van verzoeker in een strafcel in plaats van zijn eigen verblijfsruimte zoals de Sanctiekaart voorschrijft, niet onredelijk of onbillijk. Echter, ten aanzien van de duur van de disciplinaire straf heeft de directeur in diens bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd waarom in zo’n grote mate wordt afgeweken van de Sanctiekaart. Gelet hierop zal het verzoek worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 11 mei 2020 gegeven door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.
secretaris voorzitter