nummer: R-19/5285/TA
betreft: [klager] datum: 30 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 30 oktober 2019 van de beklagcommissie bij CTP Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van de instelling […].
Op verzoek van de beroepscommissie heeft de instelling na de zitting nadere informatie toegezonden die naar klager en zijn raadsman is doorgezonden. Klager en zijn raadsman hebben geen gebruik gemaakt van de daarbij geboden gelegenheid daarop schriftelijk te reageren.
Het lid van de beroepscommissie prof. dr. H.J.C. van Marle was verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken meebeslist.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 1 juli 2019 tot verlenging van de aan klager opgelegde afzondering (VE 2019-83).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de instelling
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft in de maand juni 2019 geen aanleiding voor verlenging van de afzondering gegeven. Op advies van zijn raadsman heeft klager zich na de zorgconferentie van 6 juni 2019 open en vriendelijk naar het personeel gedragen. Het was dus niet volstrekt onmogelijk om een inschatting van klagers belevingswereld te maken.
Verder wordt de beroepscommissie verzocht te beoordelen of door de instelling aan de hoorplicht en de motiveringsplicht is voldaan.
Klager heeft daaraan het volgende toegevoegd.
Het klopt niet dat klagers houding onveranderd was. Hij heeft zich gedragen, maar hij heeft wekenlang in hetzelfde ondergoed gezeten en kon na het douchen alleen maar op bed liggen. In de instelling hanteert men geen nabijheid, maar een neus op neus benadering. Daardoor heeft hij een stap achteruit gezet. Klager is agressief benaderd om klager uit zijn tent te lokken en de plaatsing in de FPK Inforsa te frustreren. Klager heeft op een nette manier het gesprek willen aangaan, maar daaraan heeft de instelling niet meegewerkt. De verlenging van de afzondering heeft onder valse voorwendsels plaatsgevonden. Klager vraagt zich af hoe hij bij een vechtpartij betrokken kan zijn geweest als hij 24 uur per dag afgezonderd zat. Het klopt ook niet dat hij zijn geslachtsdeel aan personeel heeft laten zien. Klager heeft een document opgesteld dat door een vriend in een documentaire naar buiten zal worden gebracht. Klager heeft dit ook besproken met een personeelslid, waarvan hij de naam niet bekend zal maken. Klager overlegt een aantal pagina’s betreffende correspondentie van een aantal jongens die op internet mogen en het over klagers situatie in de instelling hebben.
Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zich zeer regelmatig, op vrijwel dagelijkse basis, zeer antisociaal uitgelaten tegenover leden van het behandelend team, heeft personeelsleden beledigd en shockerend gedrag laten zien (tonen van geslachtsdeel). Desondanks zijn klager in juni 2019 momenten op de groep aangeboden. Klager heeft daarvan niet of nauwelijks gebruik gemaakt. De verstandhouding was ontzettend verstoord. Klager wilde niets van het personeel weten en er was constant sprake van strijd.
3. De beoordeling
Klager is blijkens de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing van 1 juli 2019 die dag om 15.00 uur gehoord. In de schriftelijke mededeling staat niet vermeld wanneer die mededeling aan klager is uitgereikt. Niet is gesteld of gebleken dat de beslissing vóór het horen is genomen. De beroepscommissie kan daarom niet tot de vaststelling komen dat de instelling op 1 juli 2019 in strijd met de hoorplicht heeft beslist tot verlenging van de afzondering.
In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing is als enige motivering opgenomen dat de minister het hoofd van de instelling heeft gemachtigd de afzondering te verlengen. Blijkens de zich in het dossier bevindende, bij de minister ingediende ‘aanvragen verlenging afzondering’ is de afzondering ingezet om de ontwrichtende invloed van klager op het behandelklimaat in de instelling in te perken en het bezit van contrabande tegen te gaan; en is het voortzetten van de afzondering de enige manier waarop de ontwrichtende invloed van klager op de patiëntengroep en het kunnen verkrijgen van contrabande hanteerbaar is daar minder vergaande maatregelen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat ook ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog sprake was van een onveranderde antisociale houding van klager, hij niet in gesprek heeft willen gaan met het personeel van de instelling over de op 6 mei 2019, voor de tweede maal, bij hem aangetroffen contrabande op zijn kamer en hij op geen enkele wijze tot enige samenwerking heeft willen komen maar alleen de strijd is aangegaan, welke strijd hij kennelijk overigens ook nu nog wil voortzetten gezien zijn verklaringen over de nog uit te brengen documentaire over de instelling. Klagers verklaring dat hij zich na de zorgconferentie van 6 juni 2019 heeft gedragen en wel degelijk in gesprek heeft willen gaan maar de instelling niet heeft willen meewerken en zijn plaatsing in FPK Inforsa heeft willen frustreren, acht de beroepscommissie niet aannemelijk.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 maart 2020.
secretaris voorzitter