Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5304/GV, 26 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5304/GV             

Betreft [klager]            Datum 26 maart 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 november 2019 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.L. van Gaalen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. M.F.M Ortner, en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De Minister heeft niet in redelijkheid tot de afwijzing van klagers verlofaanvraag kunnen komen. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en volgens de reclassering kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) is ten onrechte aan de afwijzing van klagers verlofaanvraag ten grondslag gelegd. Nu de aard en ernst van het gepleegde delict tot uitdrukking zijn gebracht in de hoogte van de aan klager opgelegde straf, kan dit niet als zodanig aan de bestreden beslissing ten grondslag worden gelegd. Het gestelde recidiverisico is slechts onderbouwd met historische factoren, waarbij geen rekening is gehouden met klagers huidige positieve houding. Daarbij betwist klager dat hij zijn betrokkenheid bij het strafbare feit nog steeds blijft ontkennen. Hij is zich ervan bewust welke verkeerde keuzes hij destijds heeft gemaakt. Zoals de beroepscommissie eerder in RSJ 7 oktober 2019, R-19/4347/GV, heeft overwogen, kan een verlofaanvraag niet worden afgewezen op grond van het enkele feit dat klager een omvangrijke justitiële documentatie heeft. Daarnaast verwijt het OM klager dat hij niet aan een zogenoemde dubbelrapportage heeft meegewerkt, waardoor een passende en noodzakelijke behandeling niet heeft kunnen plaatsvinden. De noodzaak van een dergelijke behandeling ontbreekt echter, omdat bij klager nimmer is gebleken van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het OM heeft gezien het voorgaande het recidiverisico niet kunnen inschatten als hoog. Ook heeft het OM de maatschappelijke en politieke onrust onvoldoende onderbouwd. De mededader in klagers strafzaak is reeds in vrijheid gesteld, hetgeen niet tot maatschappelijke onrust heeft geleid. Daarnaast wordt aan het verlof de voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer verbonden. De stelling dat het verlenen van vrijheden niet aan de slachtoffers is uit te leggen, behoeft nadere toelichting.

Verder heeft de reclassering geadviseerd dat klager een intensief behandeltraject dient te ondergaan. Eerst op het moment dat hij voor vrijheden in aanmerking kwam, is hem te kennen gegeven dat hij een behandeling bij de Waag zou moeten ondergaan. Het is dan ook niet aan klager te wijten dat de behandeling, waaraan hij thans deelneemt, zich pas in een beginfase bevindt. Nu de datum van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) nadert, is het van groot belang dat hij zich door middel van verlofverlening kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving. Dat valt te prefereren boven de situatie dat voorafgaand aan zijn invrijheidstelling geen enkele vorm van resocialisatie plaatsvindt. In dit verband wordt verwezen naar het positieve advies van de vrijhedencommissie. Het eventueel aanwezige recidiverisico kan worden ondervangen door het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het algemeen verlof.

 

Standpunt van verweerder

Ondanks de door klager ingezette positieve gedragsverandering is een onbegeleid verlof op dit moment niet passend. Uit de uitgebrachte adviezen blijkt dat sprake is van een gemiddeld tot hoog recidiverisico. Hoewel inmiddels een behandeling bij de Waag is opgestart, blijkt uit niets dat het aanwezige recidiverisico is verminderd. Van een intensief begeleidingstraject, zoals de reclassering heeft geadviseerd, is op dit moment geen sprake. Daarnaast is klager verstandelijk beperkt, is hij beïnvloedbaar en heeft hij behoefte aan structuur en duidelijkheid. Vanwege het feit dat klager het door hem gepleegde delict ontkent, is het niet mogelijk een delictanalyse uit te voeren. Bovendien is sprake van een zorgelijke ontwikkeling ten aanzien van het delictpatroon. Het maatschappelijke risico verzet zich in dit geval tegen het verlenen van vrijheden aan klager.

 

Uitgebrachte adviezen

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een contactverbod, een locatieverbod, een locatiegebod en een meldplicht.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het is van belang dat klager ten minste een aanzienlijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf in detentie ondergaat. Nu sprake is van een zogeheten v.i.-waardige straf, bestaat er – mede in het licht van toekomstige wetgeving – geen ruimte om zowel in het kader van detentiefasering als de v.i. vrijheden te verlenen. Anders dan de reclassering, schat het OM het recidiverisico in als hoog tot zeer hoog. Dat houdt verband met klagers (proces)houding, zijn recidivestaat, de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. Ook heeft hij niet aan een dubbelrapportage meegewerkt, als gevolg waarvan een volgens het OM passende en noodzakelijke behandeling niet heeft kunnen plaatsvinden. Gelet op deze omstandigheden is het de vraag of klager voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld. Verder is sprake van een risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Vanwege het feit dat klager verschillende rapporten zijn aangezegd, is zijn detentiefasering uitgesteld. Mede vanwege de media-aandacht voor zijn strafzaak bestaat een risico van maatschappelijke en politieke onrust. Het is aan de slachtoffers van het door klager gepleegde delict niet uit te leggen dat hij nu al vrijheden zou mogen genieten. De eventueel aan het verlof te verbinden voorwaarden maken dit niet anders.

De reclassering heeft het recidiverisico als gemiddeld tot hoog ingeschat.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is gedetineerd vanaf 10 september 2012. Hij ondergaat een gevangenisstraf van elf jaar en negen maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld, gepleegd in vereniging. De wettelijk vroegst mogelijke datum van zijn v.i. valt op 3 juli 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, vanwege de aard en ernst van het door hem gepleegde delict, de verwachting dat zijn v.i. zal worden uitgesteld of afgesteld, het recidiverisico en de daarmee samenhangende noodzaak tot het ondergaan van een intensief begeleidingstraject.

De aard en ernst van het door klager gepleegde delict vormen geen zelfstandige grond voor afwijzing van zijn verlofaanvraag. De – niet onderbouwde – stelling van het OM dat klagers v.i. mogelijk geen doorgang zal vinden, is een onzekere, in de toekomst liggende, omstandigheid die evenmin een afwijzing kan rechtvaardigen.

Ten aanzien van het ingeschatte recidiverisico neemt de beroepscommissie het reclasseringsadvies van 29 juli 2019 in aanmerking. De reclassering heeft het recidiverisico als gemiddeld tot hoog ingeschat. Hiertoe is vastgesteld dat bij klager, gezien zijn omvangrijke justitiële documentatie, sprake is van een delictpatroon wat betreft vermogensdelicten en van verharding en een toenemende ernst van de gepleegde feiten. Bij klager geldt de zogeheten overvallersaanpak, die bestaat uit een hoger toezichtniveau bij zijn invrijheidstelling. Op verschillende leefgebieden, waaronder zijn sociale netwerk, dagbesteding en denkpatronen, gedrag en vaardigheden, zijn risicofactoren geconstateerd. Blijkens het uitgevoerde verdiepingsonderzoek is bij klager sprake van een verstandelijke beperking en mogelijk van gedrags- of persoonlijkheidsproblematiek. Niettemin adviseert de reclassering klager in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting, met aansluitend deelname aan een penitentiair programma. In dat kader wordt geadviseerd de bijzondere voorwaarde te stellen van ambulante begeleiding door Stichting DOOR. In het advies van de vrijhedencommissie van 13 november 2019 is opgemerkt dat klager inmiddels onder behandeling is bij de Waag.

Ten tijde van de bestreden beslissing was onvoldoende duidelijk in welke mate de geïndiceerde begeleiding en behandeling was gevorderd en in hoeverre dat heeft bijgedragen aan het verminderen van het recidiverisico. Met verweerder is de beroepscommissie van oordeel dat het aanwezige recidiverisico een contra-indicatie voor verlofverlening is, die een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. De beroepscommissie hecht eraan op te merken dat klagers belang bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij, mede gelet op de aan hem opgelegde langdurige vrijheidsstraf en zijn (thans) beperkte strafrestant, steeds zwaarder gaat wegen naarmate de einddatum van zijn detentie nadert.

Gezien het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 26 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door  mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven