Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5474/GV, 28 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5474/GV             

Betreft [klager]            Datum 28 april 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 december 2019 klagers verzoek tot incidenteel verlof toegewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. C.A. Purperhart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Hoewel klagers verzoek om incidenteel verlof is toegewezen, heeft de behandeling van het verzoek te veel tijd in beslag genomen. Verweerder is daarom tekortgeschoten in zijn zorgplicht voor een adequate behandeling van de verlofaanvraag. Hieraan doet niet af dat het handelen of nalaten van andere ketenpartners hierbij een rol heeft gespeeld. Als gevolg van dit alles heeft klagers minderjarige dochter al een groot deel van haar behandeling ondergaan, zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld haar te bezoeken en te ondersteunen. Het primaire verlofdoel is daarmee niet langer te realiseren.

Op 18 oktober 2019 is de verlofaanvraag ingediend, waarbij is verzocht het verlof op 29 oktober 2019 toe te kennen of op een andere datum op korte termijn. Hierbij is het spoedeisende karakter van de verlofaanvraag benadrukt. Op dat moment was al bekend dat de operatie van klagers dochter in de eerste week van december zou plaatsvinden. Klagers raadsvrouw heeft herhaaldelijk contact opgenomen met de casemanager, maar een beslissing op de verlofaanvraag bleef uit. De selectiefunctionaris heeft telefonisch te kennen gegeven dat het verzoek op 4 november 2019 aan hem is toegezonden. Op 6 november 2019 is het verzoek echter aan de casemanager geretourneerd, omdat een advies van de medisch adviseur ontbrak. Eerst op 11 november 2019 is een advies van de medisch adviseur opgevraagd. Uiteindelijk heeft klagers raadsvrouw de bestreden beslissing op 5 december 2019 ontvangen. Aangezien een bezoek op 6 december 2019 – de dag van operatie – vanwege praktische redenen niet mogelijk was, heeft klager te kennen gegeven dat hij zijn dochter thuis wenst te bezoeken. Klager wenst voor de opgelopen (immateriële) schade te worden gecompenseerd in de vorm van extra bezoekmomenten aan zijn dochter.

 

Standpunt van verweerder

Er is geen sprake van onzorgvuldig handelen aan de zijde van verweerder. De behandeling van een verlofaanvraag neemt enige tijd in beslag. Ondanks de pogingen van de casemanager om het advies van de medisch adviseur eerder te ontvangen, is dit advies eerst op 27 november 2019 opgesteld en op 2 december 2019 naar de inrichting doorgestuurd. Nadat de casemanager het advies aan verweerder heeft doorgestuurd, is op diezelfde dag een beslissing genomen. Op dat moment was de benodigde informatie immers compleet. Op dat moment was het nog haalbaar om een bezoek voorafgaand aan de operatie te plannen. Desgevraagd heeft klager te kennen gegeven zijn dochter enkel te willen zien op 6 december 2019, de dag van de operatie. Aangezien dat niet mogelijk was, heeft op 18 december 2019 het incidenteel verlof onder begeleiding plaatsgevonden. Inmiddels wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn dochter maandelijks te bezoeken en wekelijks skypecontact met haar te hebben.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Vught heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde dat voor klagers vervoer het Extra Beveiligd Vervoer (EBV) wordt ingezet. Het verlof zou kort voor of kort na de operatie van klagers dochter kunnen plaatsvinden. Verder is het wenselijk hem in de gelegenheid te stellen zijn dochter een keer per drie weken te bezoeken.

Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde dat het verlof plaatsvindt onder begeleiding van het EBV.

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Een omgekeerd bezoek voor zowel voor als na de operatie, die in de eerste week van december was gepland, is echter wel geïndiceerd.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 24 mei 2019 gedetineerd. Hij wordt verdacht van gekwalificeerde doodslag, moord en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.

Klagers verzoek om incidenteel verlof is toegewezen. Het beroep richt zich tegen de omstandigheid dat bij de behandeling van dit verzoek onvoldoende voortvarendheid is betracht.

 

Bevoegdheid van de beroepscommissie

De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur, ongeacht de vraag of hij zelf beslissingsbevoegd is, een rol speelt in de behandeling van een verzoek om verlof. Het is de directeur die na ontvangst van het verzoek beoordeelt of, en zo ja, welke inlichtingen en adviezen bij de beoordeling van het verzoek nodig zijn, en die ervoor zorgt dat deze worden ingewonnen (artikel 2, 3 en 6, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en de toelichting op deze artikelen, Stcrt. 1998, 247, p. 22). In voorkomende gevallen kan in dat verband een beroep worden gedaan op de medisch adviseur van de Afdeling Individuele Medische Advisering van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet handelen of nalaten van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van hun taak, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Voor zover klagers beroep is gericht tegen het handelen van of namens de directeur, verklaart de beroepscommissie zich daarom onbevoegd om dit onderdeel van het beroep in behandeling te nemen.

 

Ontvankelijkheid van het beroep

Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw staat beroep open tegen een (gedeeltelijke) ongegrondverklaring van een bezwaarschrift of afwijzing van een verzoekschrift omtrent (over)plaatsing. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.

In de Memorie van Toelichting bij de Pbw is opgemerkt dat tegen een negatieve beslissing van verweerder op het verzoek van de gedetineerde tot verlening van verlof een (nieuwe) penitentiaire rechtsgang wordt opgesteld.  Hierbij is aansluiting gezocht bij de toen al bestaande beroepsmogelijkheid tegen beslissingen van verweerder inzake (over)plaatsing, vanwege de naar hun aard nauwe verwevenheid tussen beide soorten beslissingen.

Onder een gedetineerde betreffende beslissing aangaande verlof, zoals bedoeld in artikel 72, tweede lid, van de Pbw, moet – in lijn met eerdere uitspraken van de beroepscommissie – niet slechts de afwijzing van een verlofaanvraag van de gedetineerde worden begrepen. Andere beslissingen van verweerder aangaande verlof zijn bijvoorbeeld de (gedeeltelijke) intrekking, beperking en verplaatsing van een verlof of het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een te verlenen verlof. Daarnaast kan tegen beslissingen van de directeur die zien op verlofverlening op grond van artikel 60, eerste en tweede lid, van de Pbw in rechte worden opgekomen. De wet sluit het instellen van een beroep, gericht tegen een (gedeeltelijke) toewijzing van de verlofaanvraag, dus op voorhand niet uit.

In dit geval is het belang van klagers beroep gelegen in het feit dat hij zijn zieke dochter, vanwege het tijdsverloop tussen de verlofaanvraag en de bestreden beslissing, voor langere tijd niet heeft kunnen bezoeken, waarvoor hij gecompenseerd wil worden in de vorm van extra bezoeken aan zijn dochter. Naar het oordeel van de beroepscommissie is klager om die reden ontvankelijk in zijn beroep.

 

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat de wet geen eisen stelt aan de termijn waarbinnen de beslissing op een verlofaanvraag moet worden genomen en dat de wet geen gevolgen verbindt aan het niet tijdig nemen van een dergelijke beslissing. Evenwel mag van verweerder in verband met algemene eisen van zorgvuldigheid en de belangen die een gedetineerde kan hebben bij een tijdige beslissing, en het eventueel tegen die beslissing indienen van een rechtsmiddel, in redelijkheid worden verwacht dat bij de behandeling van een verlofaanvraag de nodige voortvarendheid in acht wordt genomen.

Ten aanzien van het handelen van verweerder blijken uit de stukken de volgende feiten en omstandigheden. Op 4 november 2019 is klagers verzoek om incidenteel verlof vanuit de inrichting naar verweerder verzonden. Verweerder heeft daarop het verzoek geretourneerd, omdat het benodigde advies van de medisch adviseur ontbrak. Klagers casemanager heeft het op 27 november 2019 gedateerde advies van de medisch adviseur op 2 december 2019 opnieuw naar verweerder gestuurd. De bestreden beslissing dateert van diezelfde dag. Gelet op deze gang van zaken is bij de behandeling van klagers verlofaanvraag aan de kant van verweerder voldoende voortvarendheid betracht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart zich onbevoegd om het beroep in behandeling te nemen, voor zover dit beroep ziet op het handelen of nalaten van of namens de directeur.

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond, voor zover het beroep is gericht tegen de behandeling van het verzoek door verweerder.

 

Deze uitspraak is op 28 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven