Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2753/GA, 16 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2753/GA

betreft: [klager] datum: 16 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 1 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 november 2003 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam, welke op 25 november 2003 aan klager is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], unitdirecteur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het aantreffen op cel van vijf flessen, die een alcoholhoudende substantie bevatten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het bezit van vijf flessen met een (geringe) hoeveelheid alcohol wordt niet betwist. Het kernbezwaar is juridisch van aard. Eenjuridische basis voor de bestraffing van het bezit van alcoholhoudende substantie ontbreekt. Volgens de beklagcommissie vormen artikel 30 Pbw en artikel 2 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna de Regeling)en de lijst van toegestane voorwerpen, als bedoeld in artikel 45 Pbw, de juridische basis. Dit is niet juist. Artikel 30 Pbw bevat geen verbod, maar enkel de bepaling dat de Minister nadere regels stelt omtrent de wijze vanuitvoering van het urineonderzoek. Artikel 2 van de Regeling houdt in een verbod op het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen. Artikel 2 van de Regeling kan geen juridische grondslag voor het verbod en de straf zijn. Diebepaling is onverbindend, want in strijd met het systeem van de wet. Ook artikel 45 Pbw kan niet als juridische basis van het verbod dienen. Het betreft geen voorwerp dat op de lijst met verboden voorwerpen is geplaatst en hetbetreft geen voorwerp, maar een vloeistof. Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het begaan van een tuchtrechtelijk vergrijp, omdat de directeur zijn informatieplicht ten aanzien van klagers rechten en plichten opdit punt heeft verzaakt. Verwezen is naar de Europese gevangenisregels. Iemand kan niet gestraft worden voor iets, waarvan hij niet weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit strafbaar is. Klager is gestraft in verband met hetbezit van alcoholhoudende drank, waarvan het verbod niet is geregeld. Dat klager heeft toegegeven dat hij de alcoholhoudende drank op cel had met als doel om die te nuttigen, is volstrekt irrelevant voor de beoordeling. Er dient extunc getoetst te worden. Klager heeft vernomen dat alcohol in buitenlandse gevangenissen wel wordt toegestaan. Als alcohol toegestaan zou zijn in Nederlandse gevangenissen dan is het niet realistisch om te stellen dat er danproblemen zouden ontstaan. Alcoholmisbruik vindt ook buiten de gevangenis plaats. Als de directeur het bezit van alcohol op cel had willen verbieden, dan had hij een verbod in de huisregels moeten opnemen.

De unitdirecteur heeft in beroep gepersisteerd bij zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Klager is een disciplinaire straf opgelegd wegens het bezit van vijf flessen, die een alcoholhoudende substantie bevatten.
De Pbw bevat in de artikelen 50 tot en met 55 regels over disciplinaire straffen. Een disciplinaire straf kan worden opgelegd als geconstateerd wordt dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde ende veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming (artikel 50, eerste lid, Pbw). De wetgever heeft gekozen voor een ruime omschrijving van tuchtrechtelijke vergrijpen. De doorklager gestelde eis dat een gedraging slechts als tuchtrechtelijk vergrijp kan worden aangemerkt indien er sprake is van een uitdrukkelijk geschreven gedragsvoorschrift (verbod of gebod) vloeit niet voort uit wet of verdrag. Deaanwezigheid van alcohol op cel kan worden aangemerkt als een feit dat onverenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting en daarmee als een tuchtrechtelijk vergrijp. Dit verbod is dermate algemeen bekend in depenitentiaire inrichtingen dat nadere toelichting of regelgeving niet noodzakelijk is. Ook klager kan geacht worden van het verbod op de hoogte te zijn geweest. Derhalve zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en deuitspraak van de beklagcommissie bevestigen, met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven