Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5082/GV, 7 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5082/GV             

           

Betreft [klager]            Datum 7 april 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 oktober 2019 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing is genomen in strijd met de eisen van zorgvuldigheid, nu het verzoek van klager in eerste instantie in het ongerede is geraakt en er zes weken zijn verstreken alvorens verweerder actie ondernam. Gelet op de trage behandeling van zijn verzoek kan klager zich niet aan de indruk onttrekken dat bij verweerder sprake is van vooringenomenheid jegens hem. In het licht hiervan acht klager een mondelinge behandeling van zijn zaak aangewezen. Nu de beslissing niet is genomen door een onafhankelijke en onpartijdige organisatie is sprake van strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De indruk dat verweerder vooringenomen jegens klager is, wordt verstrekt door de zeer subjectieve en daarmee onbehoorlijke motivering in de afwijzende beslissing op zijn verzoek om strafonderbreking. Reeds hierom is een grondverklaring van het beroep op zijn plaats.

Klager verzoekt om strafonderbreking, zodat hij zijn moeder, die slachtoffer is geworden van een woningoverval, als mantelzorger kan ondersteunen. Aan de wettelijke eisen voor het verlenen van strafonderbreking wordt voldaan. Nu hij vooralsnog niet voor algemeen verlof of regimesgebonden verlof in aanmerking komt, is een strafonderbreking de aangewezen verlofvorm. Verder is het verlenen van strafonderbreking noodzakelijk. De zorgelijke geestelijke gesteldheid en de psychische nood van klagers moeder blijkt uit de overgelegde medische verklaring. Sinds de woningoverval zijn haar reeds aanwezige depressieve gevoelens in ernst toegenomen en is zelfs een posttraumatische stressstoornis geconstateerd. Hoewel zij een poliklinische behandeling ondergaat, verblijft zij vele uren alleen thuis. Klager is het enige familielid dat de benodigde mantelzorg kan verlenen. Daarnaast is het niet aannemelijk dat verlofverlening zal leiden tot een ongewenste confrontatie met de slachtoffers van het door klager gepleegde delict, aangezien zijn voorlopige hechtenis van 14 april 2016 tot en met 11 november 2017 geschorst is geweest en zich in die periode geen incidenten hebben voorgedaan. Daarbij komt dat aan de strafonderbreking bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. In dit verband wordt nog opgemerkt dat klager spijt heeft betuigd over zijn daden en dat hij is gestart met een traject tot herstelbemiddeling. Het is opmerkelijk te noemen dat klager enerzijds wordt verweten dat hij geen contact met de slachtoffers heeft opgenomen en hem anderzijds wordt verordonneerd dat dit contact op alle mogelijke wijzen moet worden vermeden.

 

Standpunt van verweerder

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Dat doet niets af aan het feit dat klagers moeder psychische klachten heeft als gevolg van de woningoverval. De daarvoor benodigde zorg en begeleiding zijn echter gewaarborgd, waardoor de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. In dat verband geldt eveneens dat onvoldoende is aangetoond dat derden niet in de gelegenheid zijn om als mantelzorger te kunnen optreden. Beperkingen ten aanzien van contacten met het sociale netwerk zijn inherent aan het ondergaan van een detentie.

 

Uitgebrachte adviezen

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Klagers moeder is reeds langdurig bekend met psychische klachten, die als gevolg van de woningoverval zijn verergerd. Aangezien de huisarts specialistische hulp bij de geestelijke gezondheidszorg heeft ingeschakeld, is professionele hulp gewaarborgd. Dat klager zijn moeder na de woningoverval wil ondersteunen, is begrijpelijk maar vanuit medisch oogpunt niet noodzakelijk.

De directeur van de locatie Roermond heeft, onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Naar het oordeel van de beroepscommissie bevatten de stukken voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. Zij wijst het verzoek daarom af.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van (in totaal) tien jaren met aftrek, wegens diefstal (met geweld). De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 januari 2021.

Doordat het verzoek van klager kennelijk in eerste instantie in het ongerede is geraakt, heeft de beslissing op zijn verzoek langer op zich laten wachten dan wenselijk is. Ofschoon dit voor klager op zijn minst vervelend moet zijn geweest, kan dit niet zonder meer worden gekwalificeerd als traineren en kan daaruit evenmin worden afgeleid dat verweerder jegens hem vooringenomen is. De beroepscommissie merkt op dat de wet geen gevolgen verbindt aan het in dezen niet voortvarend beslissen.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, zodat hij zijn moeder als mantelzorger kan ondersteunen. Dit verzoek is afgewezen, vanwege het ontbreken van de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking en vanwege de belangen van de slachtoffers van het door klager gepleegde delict.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder van de gedetineerde. Op grond van deze bepaling, in samenhang met 23 van de Regeling, kan eveneens strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende ouder van de gedetineerde.

Verweerder noemt het ‘onverkoopbaar’ dat klager vrijheden zou kunnen genieten om zijn moeder, die slachtoffer is geworden van een woningoverval, te ondersteunen, terwijl klager voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Dit argument – dat niet neutraal is verwoord, hetgeen volgens de beroepscommissie wel de voorkeur heeft – kan de afwijzing van het verzoek om strafonderbreking niet dragen. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, dient een afwijzende beslissing die is gebaseerd op de belangen van slachtoffers, die zich tegen verlofverlening zouden verzetten, met informatie (concreet) te zijn onderbouwd. Dit kan bijvoorbeeld informatie betreffen over de impact van een eventueel te verlenen verlof op de slachtoffers, welke informatie bij hen is ingewonnen. Hiervan is niet gebleken. Ook de door verweerder genoemde mogelijke confrontatie tussen de slachtoffers en klager is niet onderbouwd. Dit maakt echter niet dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Van de wettelijk vereiste noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking is namelijk onvoldoende gebleken.

Ten aanzien van het verlenen van mantelzorg is onvoldoende onderbouwd dat dergelijke zorg niet door (een) derde(n) kan worden verleend. Daarnaast acht de medisch adviseur het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Klagers moeder was reeds bekend met psychische klachten, die als gevolg van de woningoverval zijn verergerd en waarvoor door de huisarts specialistische hulp bij de geestelijke gezondheidszorg is ingeschakeld. Er bestaan onvoldoende aanwijzingen voor klagers stellingen dat hiermee niet kan worden volstaan, dat mantelzorg noodzakelijk is en dat hij de enige is die deze zorg zou kunnen verlenen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 7 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven