Nummer R-19/5019/GV
Betreft [klager] Datum 9 april 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 13 september 2019 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers verzoek om strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling is ten onrechte en op onjuiste gronden afgewezen. In dit verband geldt dat het advies van het Openbaar Ministerie (OM) onvoldoende is gemotiveerd. Niet valt in te zien waarom een vermeend recidivegevaar bij de beslissing tot het verlenen van strafonderbreking dient te worden betrokken. Verder geldt dat de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde, te weten het verbod naar Nederland terug te keren, een recidivebeperkende werking heeft. Voor zover ten laste was gelegd dat klager de betreffende strafbare feiten ((voortzetting van) mensenhandel, terwijl deze feiten wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen) in Roemenië heeft begaan, heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) hem daarvan vrijgesproken. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van het Hof van 22 november 2017. Het is daarom onduidelijk op grond van welke feiten en omstandigheden het OM tot de conclusie komt dat klager de strafbare feiten beging terwijl hij in Roemenië verbleef. De omstandigheden die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten, zoals genoemd in de toelichting op artikel 40a van de Regeling, doen zich in dit geval niet voor. Daarbij komt dat sinds de door het Hof bewezenverklaarde periode inmiddels vijf jaren zijn verstreken.
Standpunt van verweerder
Bij de beoordeling van verlofaanvragen en verzoeken om strafonderbreking wordt uitgegaan van de juistheid en volledigheid van de aan verweerder verstrekte informatie. Bij de beslissing tot het verlenen van strafonderbreking dient, naast de veiligheid in de Nederlandse samenleving, ook de veiligheid in het land van herkomst te worden betrokken. Klager heeft ook tijdens zijn verblijf in Roemenië de strafbare feiten gepleegd, zodat een recidiverisico aanwezig is. Daarnaast is op dit moment sprake van een fors strafrestant.
Uitgebrachte adviezen
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij hij een kwetsbare, jonge vrouw in Nederland heeft geprostitueerd en op doortrapte wijze misbruik van haar heeft gemaakt. Gedurende een deel van de bewezenverklaarde periode verbleef hij in Roemenië. Het feit dat hij bij het verlenen van strafonderbreking in Roemenië zal verblijven, is allesbehalve een garantie dat hij niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. Hierin wordt een grond gezien die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzet.
De vrijhedencommissie heeft, onder verwijzing naar het advies van het OM, negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens mensenhandel, gepleegd in Nederland. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 2 december 2020.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).
Klagers verzoek is afgewezen, in verband met – zakelijk weergegeven – de onduidelijkheid die bestaat omtrent het recidiverisico, indien aan hem strafonderbreking zou worden verleend.
Bij het afwijzen van het verzoek is door verweerder groot gewicht toegekend aan het negatieve advies van het OM. In dit advies is gewezen op de ernst van de door klager gepleegde delicten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Hoewel klager bij het eventueel verlenen van strafonderbreking in zijn land van herkomst zou verblijven, is volgens het OM daarmee geenszins verzekerd dat hij zich van het plegen van nieuwe strafbare feiten zal onthouden.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan – zonder nadere feitelijke onderbouwing – niet zonder meer een recidiverisico worden aangenomen. In klagers geval ontbreekt een (actuele) risico-inschatting. De stelling van het OM dat aan het verlenen van strafonderbreking (alsnog) een recidiverisico is verbonden, is niet met stukken onderbouwd. In dit verband is relevant dat klager door het Hof uitsluitend is veroordeeld voor feiten die hij op Nederlands grondgebied heeft gepleegd en uit de motivering van de hoogte van de door het Hof opgelegde gevangenisstraf niet volgt dat rekening is gehouden met eventuele eerdere veroordelingen (voor soortgelijke feiten).
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie geldt dat een afwijzende beslissing die (al dan niet impliciet) is gebaseerd op de belangen van het slachtoffer, die zich tegen het verlenen van strafonderbreking zouden verzetten, met informatie (concreet) dient te zijn onderbouwd. Dit kan informatie betreffen over de impact van een eventueel te verlenen strafonderbreking op het slachtoffer, welke informatie bij het slachtoffer is ingewonnen. Hiervan is in dezen niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 9 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter