Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4743/GA, 10 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4743/GA

betreft: [klager]            datum: 10 april 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn, betreffende:

a.         de beslissing van 5 juni 2019 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader incidenteel verlof (AR 2019/306);
b.         de omstandigheid dat klager voor de duur van drie weken geen lactosevrije maaltijden, post, boodschappen en een overzicht van zijn rekening-courant heeft ontvangen (AR 2019/307); en
c.         de vermissing van klagers Rolex-horloge (AR 2019/386),

en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beklagcommissie heeft de klachten a en c ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht b, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De beoordeling

Klacht a

Artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling) bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 23 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder van de gedetineerde.

Klager verzocht om incidenteel verlof teneinde zijn (toentertijd) zieke vader te kunnen bezoeken. De medisch adviseur achtte het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd. Uit de stukken volgen echter omstandigheden die een contra-indicatie vormden voor verlofverlening en die een afwijzing van de verlofaanvraag rechtvaardigden. Op 1 mei 2019 heeft de rechter-commissaris, vooruitlopend op een vordering tot herroeping van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.), de vordering tot schorsing van zijn v.i. toegewezen, omdat klager onvoldoende had meegewerkt aan de verplichting een klinische behandeling te ondergaan. Om die reden werd hij onvoldoende betrouwbaar geacht in het nakomen van afspraken. Daarbij komt dat de reclassering in het advies van 1 mei 2019 het recidiverisico als hoog heeft ingeschat.

Op grond van deze omstandigheden kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 4, onder b en d, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie merkt ten overvloede op dat de aard en ernst van het gepleegde delict geen zelfstandige grond opleveren voor afwijzing van een verlofaanvraag. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd met verbetering van de gronden.

 

Klacht b

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het niet ontvangen van lactosevrije maaltijden kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie, zij het dat daar waar de beklagcommissie overweegt dat de klacht niet tijdig is ingediend, de beroepscommissie voor artikel 61, derde lid, van de Pbw in de plaats leest artikel 61, vijfde lid, van de Pbw. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Over de klacht dat klager voor de duur van drie weken geen post, boodschappen en een overzicht van zijn rekening-courant heeft ontvangen, heeft de beklagcommissie zich niet uitgelaten. Daarom zal de beroepscommissie deze om proceseconomische redenen alsnog inhoudelijk beoordelen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager zijn klacht onvoldoende nauwkeurig en specifiek omschreven en is daarmee onvoldoende duidelijk over welke beslissing, waaronder begrepen een verzuim of een weigering te beslissen, wordt geklaagd. Klager dient derhalve voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in klacht b.

 

Klacht c

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a, klacht b met betrekking tot het niet ontvangen van lactosevrije maaltijden en klacht c ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

De beroepscommissie verklaart klager inzake klacht b voor het overige niet-ontvankelijk in zijn klacht.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. C. Fetter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 10 april 2020.

             

            secretaris        voorzitter

Naar boven