Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4600/TA, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4600/TA

betreft: [klager]           datum: 30 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 30 augustus 2019 genomen beslissing van het hoofd van FPC de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De behandeling van het beroep stond gepland op de zitting van de beroepscommissie van 15 november 2019 en is op verzoek van klagers raadsman aangehouden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.

Het hoofd van de instelling heeft bij schrijven van 6 maart 2020 desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt. De schriftelijke reactie daarop van klagers raadsman van 22 maart 2020 is ter kennisneming naar het hoofd van de instelling gezonden.

Het lid van de beroepscommissie prof. dr. H.J.C. van Marle was verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken meebeslist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1. De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 30 augustus 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2. De standpunten

 

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

De dwangmedicatie is onnodig. Hij is platgespoten nadat hij zeven dagen niet had gegeten en gedronken en hij niet agressief was geweest. In separatie heeft hij überhaupt moeite om eten en drinken aan te nemen, hij vertrouwt het personeel gewoon niet. Hij is niet bang om vergiftigd te worden, maar hij vindt het moeilijk om eten en drinken aan te nemen als hij ruzie heeft.

Klager vraagt zich af of de dwangbehandeling ethisch verantwoord is. Hij vindt het in elk geval niet professioneel gedrag van de psychiater. Klager heeft dat gezegd, maar krijgt geen gehoor. Hij heeft de dag voor de zitting nog dwangmedicatie gehad, maar klager voelt zich daardoor slecht. Zo slaapt hij slecht en heeft hij last van zijn gewrichten. Klager beschikt over rapportage waarin staat dat het middel de zenuwen aantast. Door de toediening onder dwang van dat middel gaat hij het personeel niet meer vertrouwen. In tegendeel, hij vertrouwt het personeel voor geen meter. Wantrouwen is een probleem als klager geschaad wordt in zijn vertrouwen. Hij is dan op zijn hoede. Het klopt niet dat hij per definitie niemand vertrouwt. Klager had bij binnenkomst in de instelling normaal contact, maar daarna zijn er dingen gebeurd die niet horen. Stress heeft niets te maken met wantrouwen, maar wel met gemoedstoestand. Hij heeft bijvoorbeeld geen reden de beroepscommissie niet te vertrouwen, maar hij legt de lat niet hoog gezien zijn ervaringen met de beklagcommissie en de beroepscommissie. Hij is dan meer teleurgesteld door hun uitspraken, maar hij blijft proberen zijn gelijk te krijgen.

Men spreekt van honger- en dorststaking, maar hij heeft gehandeld uit protest in een situatie die onterecht is. Als hij een probleem heeft, vindt hij het niet fijn dat men lachend zijn eten en drinken komt brengen. Bij wijze van protest neemt hij dan geen eten en drinken aan, ook al weet hij dat dit lichamelijke en geestelijke gevolgen voor hem heeft. Hij ziet als oplossing dat hij gehoord wordt op zijn problemen. Daarnaast moeten personeelsleden het ook erkennen als zij een fout maken. Klager vindt het zorgelijk dat dit nu niet gebeurt.

Klager heeft tot op heden niet met de psychiater gesproken, omdat hij dat niet wil. Klager is de laatste tijd wel wat meer in contact, maar dat komt niet door de medicatie. Men zegt dat hij nooit normaal in contact is geweest. Klager vertrouwt het personeel niet, omdat men niet kundig genoeg in de zorg voor hem is. Men geeft geen eerlijk beeld van hem. Klager ligt veel op bed.

 

Klagers raadsman heeft het beroep – zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Klager heeft blijkens de rapportages van rapporteurs D. en C. uit 2015 en de rapportages van rapporteurs R. en K. uit 2019 geen psychotische stoornis.  Het is daarom niet aannemelijk dat een psychotische stoornis het gevaar als bedoeld in artikel 1 onder t van de Bvt veroorzaakt. De a-dwangbehandeling voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is geen ultimum remedium. De hoop was erop gevestigd dat de dwangmedicatie effect zou hebben. Maar het is de vraag of de medicatie doelmatig is. Klager is tot op heden nog steeds, ook tijdens het horen ter zitting, geboeid. Volgens de instelling gaat het nu beter met klager, maar dat is gewoon niet waar. De hoofdbehandelaar heeft bij de Penitentiaire Kamer gemeld dat het beeld van klager vrijwel onveranderd is. Klager verblijft al drie jaar in eenzame opsluiting. Klagers raadsman heeft behandelaren gesproken en deze hebben gezegd dat de dwangmedicatie zou stoppen als die niet zou helpen. Klager is onlangs nog gesepareerd geweest vanwege het vernielen van het boeienluik. Bovendien ligt er geen advies van een onafhankelijke psychiater, maar van behandelend directeur B. die klager volgens klager tien minuten heeft gehoord en op basis daarvan een diagnose heeft gesteld. De beroepscommissie moet kritisch bekijken of het de goede manier is een psychiater uit de eigen gelederen te laten adviseren. Klager verzoekt de beroepscommissie om heroverweging van haar jurisprudentie. De instelling verwijst naar de Hoge Raad en de zorgconferentie waar de genoemde rapporteurs R. en K. het medicatiebeleid ondersteunen, maar dat doet niet af aan het feit dat laatstgenoemden een andere diagnose hebben vastgesteld dan de psychiaters van de instelling. Klagers raadsman had in de schorsingsprocedure verzocht nog niet met de a-dwangbehandeling te starten maar eerst de uitkomst van de zorgconferentie af te wachten. Klagers raadsman weet niet of er een verborgen agenda achter zit, maar door die zorgconferentie niet af te wachten is klager geen ene meter opgeschoten. Het was een prettige en indrukwekkende zorgconferentie. Iedere deelnemer wil dat klager vooruit komt en dat gebeurt echter niet. Als de beroepscommissie besluit dat het starten van de a-dwangbehandeling redelijk is, is klager reddeloos verloren. Dit is bittere ernst en klagers raadsman heeft niet het idee dat dit bij de beroepscommissie aankomt. De beroepscommissie moet echt de afweging maken of het wel ethisch verantwoord is om de dwangmedicatie te laten gebruiken op een moment dat niet vast staat dat iemand psychotisch is. Dwangmedicatie heeft in FPC Dr. S. Van Mesdag niet echt geholpen. Als dat wel zo zou zijn geweest was klager niet in de longstay beland. Klager is in 2013 op de ZISZ-afdeling in Vught gekomen vanuit de Van Mesdag, waarna de dwangmedicatie niet is voortgezet. Klager is toen niet psychotisch geworden. Maar als afspraken, zoals over brood, zonder overleg met hem wijzigen, kan klager boos worden. In dit verband is van belang dat klagers wereld op de ZISZ-afdeling ongelofelijk klein is geworden, waardoor hij niet meer goed in het hier en nu zit omdat hij niets meer meekrijgt.

Verder moet de beroepscommissie in de afweging meenemen dat de bij de zorgconferentie aanwezige rapporteurs R. en K. wel gebruik van medicatie door klager ondersteunen, maar niet de dwang op zich. In dit verband pleit de raadsman voor een wijziging van de schorsingsprocedure bij de Raad, waarin wordt beslist zonder de partijen mondeling te horen waardoor partijen niet de gelegenheid hebben hun standpunten over en weer over te brengen.

Bij schrijven van 22 maart 2020 heeft klagers raadsman nog het volgende naar voren gebracht.

In de nadere inlichtingen van de instelling wordt niet duidelijk gemaakt waaruit de psychotische verschijnselen nu bestonden. Klager betwist dat hij een psychotische problematiek heeft. De diagnose van de instelling wordt ook niet ondersteund door de externe rapporteurs. De stelligheid dat er geen andere behandelopties zijn roept op zich al veel weerstand en achterdocht op, mede gelet op de diagnose van de externe rapporteurs. De in luttele minuten gestelde diagnose door de interne psychiater van de instelling (die de beroepscommissie accepteert als een onafhankelijke deskundige) moet gepasseerd worden omdat niet geloofwaardig is wat deze zogenaamde onafhankelijke arts heeft gesteld. De medicatie helpt niets en biedt geen verbetering en zelfs geen zicht op verbetering. Dit was te voorspellen geweest als de instelling echt goed had gekeken naar het Van Mesdagdossier. Klager is van mening dat hij opnieuw een dwangprocedure ‘ingefrommeld’ is.

 

Het hoofd van de instelling heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het behandelteam heeft op diverse manieren gezocht stappen te zetten in het verblijf en de behandeling van klager. Dit is echter onvoldoende gebleken en mede gelet op de recente ontwikkelingen wordt een dwangbehandeling noodzakelijk geacht. Klager heeft in het verleden maar ook in de afgelopen maanden de samenwerking bemoeilijkt, weerstand gezocht, ook bij het zoeken naar alternatieve wijzen tot het doorbreken van de impasse, en daarnaast zijn acuut gevaarlijke situaties ontstaan. Klager heeft zich op ernstige wijze agressief geuit naar personeel en materiaal en is meerdere malen gesepareerd geweest. Daarnaast is hij meerdere malen in honger- en dorststaking gegaan en is hij ook overgebracht naar het JCvSZ, waar eenmaal noodmedicatie is toegediend om het gevaar voor hemzelf en een ander af te kunnen wenden. Het inzetten van een medicamenteuze behandeling is volgens het behandelteam noodzakelijk en het is volstrekt onwenselijk te wachten tot na de zorgconferentie van 4 oktober 2019. Voor actuele diagnostiek wordt verwezen naar de overgelegde stukken.

De stelling dat aan de second opinion geen waarde kan worden toegekend, als ook de verwijzing naar RSJ 18/394/TA wordt niet gevolgd. Het feit dat de niet bij de behandeling betrokken tweede psychiater werkzaam is bij dezelfde inrichting als de behandelend psychiater, hoeft geen belemmering te zijn (RSJ 15/484/TA).

De stelling van klagers raadsman dat een ander beeld is geschetst aan het Hof Arnhem-Leeuwarden wordt ook niet gevolgd. Niet is gesteld dat de dwangbehandeling geen effect had, maar dat die op dat moment nog onvoldoende effect had.

Ook de stelling van klagers raadsman dat in FPC Van Mesdag geen gunstig effect was te zien, wordt niet gevolgd. Klager is in 2006 in die kliniek met antipsychotica behandeld en daarvan is een positief effect beschreven; ook in 1995 zou een positief effect zijn beschreven.

Tijdens de zorgconferentie is klagers situatie uitgebreid besproken en is door alle aanwezigen, ook de door klagers raadsman genoemde externe rapporteurs R. en K., behandeling met antipsychotica als noodzakelijk gezien.

De dwangbehandeling is effectief omdat het gevaar sterk is verminderd in frequentie en ernst en deze is daarom per 3 december 2019 verlengd. Klager is rustiger en in contact. Zo hij heeft op 21 januari 2020 uitgebreid met de psychiater gesproken, en was hij toen niet psychotisch. Klager heeft ook met de clustermanager gesproken.

Benadrukt wordt dat klager met een EVBG-status verblijft op een intensieve zorgafdeling en het ontbreken van elk perspectief op verbetering van zijn situatie heeft bijgedragen aan de redenen om de a-dwangbehandeling te starten.

Bij schrijven van 6 maart 2020 heeft het hoofd van de instelling het standpunt in beroep als volgt nader toegelicht.

Voor de start van de a-behandeling is klager beoordeeld door de behandelend psychiater en een onafhankelijke psychiater die beiden psychotische verschijnselen beschrijven. Voor de details wordt verwijzen naar de reeds ingebrachte verslagen. Het gaat met name om de achterdocht, de overtuiging dat het Intern Bijstands Team (IBT) hem moedwillig heeft beschadigd zonder dat daarvan sporen te zien zijn en tevens het gegeven dat hij slechts van enkele medewerkers eten aanneemt (passend bij de paranoïdie). Het dossier vermeldt al vroeg vergelijkbare disproportionele realiteit overschrijdende achterdocht, onder andere het idee vergiftigd te worden. Het advies en de diagnose van de toenmalig behandelend psychiater werden gesteund door de onafhankelijk psychiater. Er is bij klager sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met chronische achterdocht waarbij hij psychotisch kan decompenseren bij toenemende spanningen en conflicten.

De behandeling is met antipsychoticum een keer per 2 weken met 37,5 mg Risperdal Consta per injectie. Er wordt van verwacht dat er minder achterdocht zal zijn, klager beter in contact zal komen en zijn gedachtegang weer meer coherent zal zijn. De persoonlijkheidsproblematiek zal aanwezig blijven, maar het gevaarlijke gedrag zoals beschreven in de verschillende adviezen zal naar verwachting verminderen. Een andere behandeling is niet mogelijk. De enige zinvolle behandeling van psychotische ontregeling is het inzetten van antipsychotica. Andere medicatie is nadrukkelijk niet geïndiceerd. Sociotherapie zou aanvullend indien mogelijk kunnen bijdragen aan verbetering van klagers toestandsbeeld nadat de antipsychotica zijn werk heeft kunnen doen. Er was gezien klagers achterdocht geen contact mogelijk, laat staan sociotherapie.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de instelling heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd.

Door klagers raadsman is gesteld dat de tweede psychiater niet onafhankelijk zou zijn omdat de tweede psychiater werkzaam is binnen de instelling en klager slechts kort heeft gezien en gesproken.

In RSJ, 26 oktober 2018, R-872 heeft de beroepscommissie het volgende overwogen: “In de wetsgeschiedenis is geen aanknopingspunt te vinden voor het stellen van de eis dat bij toepassing van een a-dwangbehandeling de niet bij de behandeling betrokken psychiater niet werkzaam mag zijn in dezelfde inrichting als de behandelend psychiater. Blijkens de wetsgeschiedenis is samenhang en harmonisatie met de GGZ gewenst. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. uitspraak van 13 september 2013, NJ 2013/448) kan in het algemeen worden aangenomen dat als nog geen jaar is verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als ‘niet bij de behandeling betrokken’ als bedoeld in de Wet Bopz. In lijn hiermee is in artikel 5:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, welke wet is  aangenomen door de EK op 23 januari 2018 en de Wet Bopz zal vervangen, opgenomen dat voor de adviserende psychiater onder meer geldt dat hij minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene”.

Gelet op het vorenstaande heeft derhalve als uitgangspunt te gelden dat de tweede psychiater minimaal een jaar niet betrokken is geweest bij de behandeling van de verpleegde en is er geen aanleiding deze jurisprudentie te wijzigen. 

De verklaringen van beide psychiaters voldoen derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt.

Voorts heeft het hoofd van de instelling het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing en de nadere toelichting in beroep blijkt het volgende.

Er is bij klager volgens de eerder in andere klinieken gestelde diagnose sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met chronische achterdocht waarbij klager psychotisch kan decompenseren bij toenemende spanningen en conflicten.

De behandelend psychiater onderschrijft deze diagnose vanuit klagers toestandsbeeld in de instelling op grond waarvan het volgens hem volstrekt duidelijk is dat klager de realiteit op een vertekende wijze beleeft. Er is geen sprake van een weloverwogen afweging van zijn belangen en hij is vanuit de achterdocht op ernstige wijze agressief naar materiaal en personeel. Dit was ook zo tijdens eerdere opnames in andere klinieken, ook na herhaalde behandelpogingen in twee klinieken in 2017 en 2018 na opheffing van klagers longstaystatus, waarbij klager wederom personeel heeft aangevallen. Er is al langere tijd sprake van chronische achterdocht, hetgeen blijkt uit contactstoornissen en klagers stelling dat hij met opzet wordt achtergesteld en gediscrimineerd terwijl het daarbij vaak om futiele zaken gaat. Medio juni 2019 heeft klager personeel verbaal bedreigd maar ook geprobeerd zeer gericht personeel aan te vallen. In juli 2019 is klager in woede ontstoken toen hem eten werd aangeboden op een volgens klager verkeerde manier. Medio juli 2019 is klager na een agressieve escalatie afgezonderd door het IBT waarbij klager passief verzet heeft gepleegd. Klager heeft in gesprek met de behandelend psychiater gesteld dat het IBT met opzet zijn gezicht had beschadigd zonder daarvan sporen achter te laten en dat deze psychiater - op het moment dat deze aangaf dat hij inderdaad geen sporen op klagers gezicht kon zien - het spelletje meespeelt en niet te vertrouwen is. Volgens de risicotaxatie is het gevaar op gewelddadig gedrag zeer hoog. Er is vanuit klagers achterdocht gevaar voor anderen en hemzelf. Er dreigt maatschappelijke teloorgang. Zonder gebruik van antipsychotica is het ernstige gevaar vanuit de stoornis niet binnen een redelijke termijn af te wenden. Er is dan geen zicht op beëindiging van klagers verblijf op de ZISZ-afdeling en overplaatsing naar een andere afdeling.

De niet behandelend psychiater heeft klager op 18 juli 2019 volgens klagers keuze gesproken via het luik van zijn kamer in plaats van met boeien om in de recreatieruimte, waarbij volgens deze psychiater niet echt een gesprek ontstond. Klager heeft vooral verteld wat hij vindt, waarbij volgens de psychiater duidelijk achterdocht en boosheid naar de behandelend psychiater merkbaar is. De niet behandelend psychiater heeft verder gesproken met twee stafleden die klager ook kennen toen hij met medicatie uit een andere instelling kwam en toen beter in contact en te verzorgen was. Volgens deze stafleden is klager nu boos en wil hij nergens aan meewerken, neemt hij op de afdeling nog maar van twee of drie van de achttien personeelsleden iets aan, wil hij alleen brood uit niet opengemaakte zakken eten. Volgens de behandelend psychiater lijkt klager zo in zijn eigen wereld te leven en is er zo weinig wederkerigheid in contact, naast de paranoide gedragingen, dat het aannemelijk is dat er momenteel sprake is van een langdurigere psychotische overschrijding. Direct gevaar voor anderen wordt afgewend door plaatsing op de ZISZ-afdeling in afzondering en een boeienregime. Klager kan op geen enkele wijze gebruik maken van mogelijkheden die hem worden aangereikt om naar een andere afdeling te kunnen gaan waardoor er geen enkel zicht is op beëindiging van behandeling op de ZISZ-afdeling. Het is aannemelijk dat zonder anti-psychotische behandeling er geen enkele verandering komt in deze situatie en sterker nog, klager steeds verder zal afglijden.

Klager en zijn raadsman voeren aan dat klager volgens rapportages van externe rapporteurs uit 2015 en 2019 geen psychotische stoornis heeft en daarom ook geen gevaar vanuit een psychotische stoornis veroorzaakt. 

Deze rapporteurs spreken van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoide trekken.

Uit de door klagers raadsman overlegde delen van die rapportages uit 2015 volgt dat daarin is geadviseerd klagers toenmalige longstaystatus op te heffen en hem een nieuwe behandelpoging aan te bieden gericht op een constructieve samenwerking, het werken naar toename van basaal vertrouwen met als uiteindelijk doel stapsgewijze (zeer) graduele resocialisatie naar de maatschappij.

In rapportage van psychiater R. uit 2019 wordt beschreven dat klagers toenmalige longstaystatus in 2016 is opgeheven en vervolgens in twee klinieken nieuwe behandelpogingen zijn ondernomen, waarin de behandeling niet op gang is gekomen en opnieuw ernstige incidenten hebben plaatsgevonden, hetgeen ertoe heeft geleid dat klager met een nieuwe longstaystatus en een EVBG-status eind 2017 op unit 2a van de instelling te Vught is geplaatst en nog steeds verblijft en dat klager bij terugkeer in een slechtere toestand verkeerde dan destijds bij opheffing van de longstaystatus in 2016. Volgens psychiater R. is klager fel tegen gebruik van psychofarmaca, maar zou langdurig gebruik van een eventueel laag gedoseerd antipsychoticum klagers paranoide grondhouding milder kunnen maken.

Volgens rapportage uit 2019 van psycholoog K. is sprake van een impasse waarbij klager zich onbeïnvloedbaar maar ook onverzettelijk strijdbaar en disproportioneel achterdochtig opstelt. Gezien de ernst van de impasse, de sombere prognose en de beperkte kwaliteit van leven wordt gepleit voor een zorgvuldige heroverweging van de medicamenteuze mogelijkheden. Volgens psycholoog K. leert dossierstudie dat instelling op psychofarmaca in het verleden heeft kunnen bijdragen aan gedragsverbetering en zou medicatiegebruik een positief effect op de samenwerking en het traject voor klager kunnen hebben als medicatiegebruik zou kunnen leiden tot enige afname van de buitensporige achterdocht, rigiditeit en preoccupatie.

In de door klagers raadsman overgelegde aanvulling van 20 januari 2020 van de instelling op het verlengingsadvies van 11 juli 2019 is het verslag van de op 4 oktober 2019 gehouden zorgconferentie opgenomen. Daarbij is in deel 2 (zonder aanwezigheid van klager) de afspraak opgenomen dat de aanwezigen het beleid van de instelling over de noodzaak van anti-psychotische medicatie steunen. Het streven is er op gericht zo de kans groter te maken dat een overplaatsing naar de afdeling in Zeeland mogelijk wordt, waar klager meer kwaliteit van leven zal hebben.

Gelet op bovenstaande gedragsdeskundige informatie is er geen sprake van een psychotische stoornis in engere zin, maar van een persoonlijkheidsstoornis met chronische achterdocht waarbij klager psychotisch kan decompenseren bij toenemende spanningen en conflicten die zijn toch al beperkte draagkracht op grond van zijn persoonlijkheidsstoornis overschrijden.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat sprake is van een impasse zonder enig perspectief voor klager, waarbij – anders dan door klagers raadsman is betoogd - alleen verbetering in klagers situatie kan worden verwacht als klager anti-psychotische medicatie gebruikt. Voldoende aannemelijk is verder dat klager antipsychotica niet wil gebruiken, laat staan op vrijwillige basis. Zonder gebruik van die medicatie is sprake van gevaar op maatschappelijke teloorgang doordat is te verwachten dat klager langdurig op de ZISZ-afdeling zal moeten verblijven, al dan niet geboeid.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager ten tijde van de bestreden beslissing vanuit zijn chronische achterdocht gevaar als bedoeld in artikel 1 onder t. van de Bvt veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling met antipsychotica, dit gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

De beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen is daarom niet in strijd met de wet en kan evenmin worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 maart 2020.

                                      

 

            secretaris        voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven