nummer: R-19/3257/GA
betreft: [klager] datum: 30 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 25 februari 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, betreffende een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende regimesgebonden verlof (ZB-2018-556), en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Op 24 juli 2018 scoorde klager bij een urinecontrole positief op het gebruik van cannabis. Hem is conform het sanctiebeleid van de (z.)b.b.i. te Heerhugowaard een disciplinaire straf opgelegd van intrekking van het eerstvolgende verlof. Daarbij is hem een waarschuwing gegeven dat bij een volgende positieve urinecontrole het advies wordt gegeven hem voor plaatsing in een gesloten regime in aanmerking te laten komen.
Klager stelt echter dat hem naar aanleiding van de positieve urinecontrole mondeling is medegedeeld dat hij (direct) naar een gesloten regime zou worden teruggeplaatst. Later is dit hersteld en is hem toegezegd dat vier uur van zijn eerstvolgende verlof zou worden ingehouden. Dit vindt bevestiging in het aan de disciplinaire straf ten grondslag liggende schriftelijk verslag waarop deze toezegging is opgetekend maar later weer is doorgekrast. De directeur erkent dat de afhandeling van de aan klager opgelegde disciplinaire straf ‘rommelig’ is gegaan.
Naar het oordeel van de beroepscommissie ligt het in de situatie zoals de onderhavige, waarbij aan de zijde van de directeur onjuiste toezeggingen zijn gedaan ten aanzien van de op te leggen strafsoort en strafmaat, in de rede in de op schrift gestelde disciplinaire straf toe te lichten waarom – ondanks deze eerdere toezeggingen – tot oplegging van de betreffende disciplinaire straf is beslist. Nu in dit geval een dergelijke toelichting ontbreekt, voldoet de aan klager opgelegde disciplinaire straf niet aan de eisen van zorgvuldigheid die daaraan gesteld moeten worden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie begrijpt dat klager vanwege bovenvermelde gang van zaken door de uiteindelijk opgelegde disciplinaire straf werd verrast en ziet daarin aanleiding hem voor het geleden ongemak een tegemoetkoming toe te kennen. Zij stelt deze vast op € 5,=.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 5,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 30 maart 2020.
secretaris voorzitter