Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6594/GV, 4 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6594/GV             

          

Betreft [klager]            Datum 4 mei 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit de bestreden beslissing blijkt dat strafonderbreking voor de duur van enkele weken medisch is geïndiceerd. Klager kan in die periode de verzorging van zijn vader op zich nemen en een toekomstbestendige vorm van hulpverlening op gang brengen. De overige adviezen waren niet inzichtelijk, maar het Openbaar Ministerie (OM) heeft kennelijk negatief geadviseerd.

Strafonderbreking is niet slechts van tijdelijk belang voor de verzorging van klagers vader, maar het gaat hoofdzakelijk om de bescherming van zijn vader. Het gaat niet goed met hem. Klager wil zijn vader bewegen naar het accepteren van meer zorg. Dat wilde hij ook al tijdens een algemeen verlof, maar dat werd ook steeds geweigerd. Ouderen wordt geadviseerd thuis te blijven vanwege Corona. Klager vreest dat hij zijn vader pas weer zou kunnen zien als het te laat is. Op de Staat rust de positieve verplichting om te voorkomen dat dergelijke risico’s zich verwezenlijken (EHRM 30 november 2004, Öneryildiz tegen Turkije, nr. 48939/99).

Klager begrijpt dat zijn detentieverloop niet in zijn voordeel pleit. Zijn straf bevindt zich echter in de eindfase, waardoor de belangenafweging anders komt te liggen dan in het begin van zijn detentie. Het leven van klagers vader moet zwaarder wegen dan verweerder heeft gemeend. Klager is het enige betrokken familielid en daarmee de enige die de zorg van zijn vader op zich kan – en moet – nemen. Het is niet reëel om te verwachten dat anderen dat doen. Uit de brief van de huisarts volgt dat dit momenteel ook niet gebeurt en dat de huisarts voor klager een belangrijke rol ziet bij de zorgmijdende houding van zijn vader. De huisarts spreekt niet over eventuele andere familieleden die deze rol op zich zouden kunnen nemen. Die zijn er ook niet.

Klager heeft zich destijds niet onttrokken aan detentie, nadat hem verlof was verleend om voor zijn moeder te zorgen. Hem wás al verlof verleend, toen het slechter ging met zijn moeder. Toen heeft hij zich onttrokken. In die periode is hij wekelijks bij zijn moeder geweest. Klager zal tijdens een strafonderbreking dus ook zeker niet zijn vader in de steek laten.

Het is niet zeker dat drie maanden strafonderbreking genoeg zal zijn, maar dat hoeft ook niet. Volgens de huisarts kan klager evenwel van invloed zijn om zijn vader te bewegen tot het willen ontvangen van adequate hulp.

Als klager strafonderbreking wordt verleend, worden hem weliswaar vrijheden verleend, maar dit wordt niet in mindering gebracht op de straf, zoals het OM lijkt te suggereren. Klager zal zijn strafrestant op een later moment moeten uitzitten.

De weigeringsgronden die van toepassing zouden zijn, kunnen worden ondervangen door het stellen van voorwaarden, zoals een locatiegebod met elektronisch toezicht. Klager is ook bereid om na te gaan of er een borg gesteld kan worden. In een vergelijkbare situatie is aan een andere gedetineerde ook strafonderbreking onder voorwaarden verleend (RSJ 20 januari 2015, 14/4481/GV). Deze gedetineerde had zich eveneens eerder onttrokken aan detentie en had bovendien een langer strafrestant.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft zich tweemaal onttrokken aan detentie. Het risico op onttrekking wordt dan ook als hoog ingeschat. Niet valt in te zien waarom klager zich nu wel aan de afspraken zou houden. Hij heeft zich ook aan detentie onttrokken toen hij voor zijn moeder zorgde.

Klagers vader is een zorgmijder. Klager zou een positieve invloed kunnen hebben op zijn vader voor wat betreft de bereidheid om zorg te ontvangen. Strafonderbreking kan echter voor maximaal drie maanden worden verleend en het is niet op voorhand zeker dat klagers vader na drie maanden zorg wel zal accepteren. Klager ontvangt regelmatig bezoek van familieleden. Misschien zouden die een bijdrage kunnen leveren aan de zorg voor klagers vader.

 

Uitgebrachte adviezen

De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) acht strafonderbreking voor de duur van enkele weken medisch geïndiceerd, omdat klagers vader zorg nodig heeft en een zorgmijder is. Er is nauwelijks tot geen mantelzorg beschikbaar, wat onder andere leidt tot problemen in hygiëne. Als klager in de zorg kan voorzien, worden problemen in de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen.

Het multidisciplinair overleg heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het advies van de medisch adviseur van de afdeling IMA. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het negatieve advies van het OM.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager zich tweemaal eerder aan detentie heeft onttrokken en dus de vrees bestaat dat hij dit wederom zal doen. Ook is sprake van een hoog recidiverisico. Hoewel klagers motieven oprecht lijken, is het niet uit te leggen dat klager vrijheden zal genieten.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 9 november 2011 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek, wegens oplichting en verduistering. Vervolgens onderging hij enkele vervangende hechtenissen op grond van de wet Terwee van in totaal 396 dagen. Op dit moment ondergaat hij het afstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van 360 dagen. Van 25 oktober 2012 tot 20 juli 2016 en van 20 oktober 2017 tot 22 augustus 2019 heeft klager zich onttrokken aan detentie. De einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 14 oktober 2020.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, om voor zijn zorgmijdende vader te kunnen zorgen. Vaststaat dat strafonderbreking om deze reden medisch is geïndiceerd. Verweerder stelt evenwel dat sprake is van een risico op onttrekking dat zwaarder dient te wegen.

Klager heeft zich tweemaal langdurig onttrokken aan zijn detentie. De laatste onttrekking heeft bovendien relatief recent plaatsgevonden (iets meer dan negen maanden geleden). Deze omstandigheden vormen een forse contra-indicatie voor verlofverlening zoals nu verzocht, ook als daaraan bijzondere voorwaarden zouden worden verbonden. Weliswaar is klagers gedrag in de inrichting goed en is zijn strafrestant relatief beperkt, maar het verlenen van strafonderbreking aan een gedetineerde die zich zo langdurig en zo recent heeft onttrokken, strijdt met de noodzaak van een ongestoorde tenuitvoerlegging van een opgelegde gevangenisstraf – in dit geval het afstel van klagers VI. Dit rechtvaardigt de afwijzing van klagers verlofaanvraag. Gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder a. van de Regeling, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 4 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven