Nummer R-19/3700/GA
Betreft [klager] Datum 6 mei 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de wijze waarop op 1 april 2019 zijn ziekenhuisbezoek is verlopen (DC-2019-236); en
b. de omstandigheid dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om op 28 maart 2019 een zitting van de rechtbank Middelburg bij te wonen (DC-2019-237).
De alleensprekende beklagrechter bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 1 mei 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
[gemachtigde], verbonden aan het Meldpunt Vreemdelingendetentie, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft op 8 april 2019 de ondertekende klachten ingediend bij de Commissie van Toezicht (CvT). De machtiging is verstuurd op 15 april 2019. Dit is de gebruikelijke wijze van indienen. De beklagrechter heeft klager dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Beklag a.
Klager is op 1 april 2019 naar het ziekenhuis vervoerd. Hij werd om 11:00 uur opgehaald en werd meteen geboeid. Hij is geboeid gebleven tijdens het vervoer van en naar het ziekenhuis en zelfs tijdens het ziekenhuisbezoek. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie moet daartoe eerst een belangenafweging plaatsvinden (o.m. RSJ 21 november 2011, 11/1555/GA). Naar aanleiding van een rapport van de Nationale ombudsman, worden vreemdelingen in principe niet meer geboeid tijdens het vervoer naar het ziekenhuis. De CvT Zeist, CvT Schiphol en het European Committee on the Prevention of Torture (CPT) hebben het systematisch handboeiengebruik ook als probleem aangekaart. Daarnaast zijn tijdens het gehele gesprek met de arts drie bewakers aanwezig geweest. Dat is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Beklag b.
Het personeel heeft klager niet geïnformeerd over de zitting van 28 maart 2019. Zijn advocaat was verbaasd dat hij er niet was. Op grond van artikel 26, vierde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) dient de directeur een gedetineerde in de gelegenheid te stellen de inrichting te verlaten om een gerechtelijke procedure bij te wonen.
Standpunt van de directeur
De e-mailberichten die klagers gemachtigde (van het Meldpunt Vreemdelingendetentie) heeft overgelegd dateren van 4 april 2019. In beroep wordt zowel gesteld dat de klachten op 8 april 2019 zijn ingediend als dat de klachten op 1 april 2019 zijn ingediend. De ondertekende klacht zou hetzij op 15 april 2019 hetzij op 23 april 2019 zijn ingediend. Het is dus onduidelijk welke klachten daadwerkelijk naar de CvT zijn gestuurd.
De directie heeft slechts een klaagschrift ontvangen zonder handtekening van klager of zijn gemachtigde. De in beroep overgelegde, ondertekende stukken waren in de beklagprocedure nog onbekend. Het is niet duidelijk waar een en ander is misgegaan. Nu de beklagrechter klager niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet ervan worden uitgegaan dat klagers gemachtigde de klachten niet-ondertekend heeft ingediend. Het is al vaker gebeurd dat in beroep een andere versie wordt gehanteerd dan in beklag.
Nu klager inmiddels is uitgezet, heeft hij geen belang meer de beoordeling van het beroep.
Beklag a.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling vervoer van justitiabelen (hierna: de Regeling) is het personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) in beginsel aanwezig bij een medisch onderzoek of een medische behandeling. Het personeel van DV&O heeft dus gehandeld conform de werkinstructie.
Beklag b.
Als een gedetineerde door de rechtbank wordt uitgenodigd voor een zitting, dan stuurt de rechtbank een oproep naar de afdeling bevolkingsadministratie en de afdeling receptie inkomsten. Uit de systemen van de inrichting blijkt niet dat klager was uitgenodigd voor een zitting. Nu de rechtbank geen oproep heeft gestuurd, is ook geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag openstaat.
3. De beoordeling
De ontvankelijkheid van het beroep
De omstandigheid dat klager inmiddels is uitgezet, leidt er niet toe dat hij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beroep. Voor de beroepsprocedure is een machtiging afgegeven en het belang bij deze procedure is al gelegen in de mogelijkheid van het toekennen van een financiële tegemoetkoming.
De ontvankelijkheid in de beklagprocedure
Het is op basis van het dossier niet duidelijk of de klachten die bij de CvT zijn ingediend, waren voorzien van de handtekeningen van klager en zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft deze in beroep wel overgelegd, maar de beklagrechter lijkt hierover niet te hebben beschikt. Dat kan in deze procedure echter in het midden blijven. In het dossier bevindt zich namelijk ook een door klager ondertekende machtiging met een dagstempel van de CvT van 23 april 2019. Die machtiging dateert dus van vóór de afloop van de termijn van veertien werkdagen, die klager door het secretariaat van de CvT op 8 april 2019 is vergund om de ondertekende machtiging in te dienen. De beklagrechter had klager daarom in zijn klachten moeten ontvangen. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter dan ook vernietigen en de klachten alsnog inhoudelijk beoordelen.
Beklag a.: geboeid vervoer
Klager heeft in beklag en beroep aangevoerd dat hij geboeid naar het ziekenhuis is vervoerd. De directeur is in de beroepsprocedure tweemaal gevraagd op dit beklagonderdeel inhoudelijk te reageren. Dat heeft hij echter niet gedaan. Daardoor is onweersproken dat klager geboeid is vervoerd en is bovendien niet gebleken van een individuele belangenafweging. Gelet op artikel 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen en op hetgeen de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 21 november 2011, 11/1555/GA), had daarvan wel moeten blijken. De beroepscommissie zal beklag a. daarom in zoverre gegrond verklaren. Nu klager ongemak heeft ondervonden en dit ongemak niet meer ongedaan is te maken, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €30,-.
Beklag a.: aanwezigheid DV&O in de behandelkamer
Onder verwijzing naar RSJ 30 maart 2020, R-19/3386/GA overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder c van de Pbw draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar het ziekenhuis, indien de behandeling van de gedetineerde door een arts aldaar plaatsvindt. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering van dit vervoer, ook al wordt het vervoer (in opdracht van de directeur) uitgevoerd door DV&O.
Vaststaat dat een of meerdere personeelsleden van DV&O aanwezig waren in de ruimte waar klager medisch contact had met een arts.
De beroepscommissie stelt voorop dat het contact tussen een arts en een patiënt vertrouwelijk is. Op de inhoud van een dergelijk contact is de geheimhoudingsplicht van de arts van toepassing, wat betekent dat de door de patiënt verstrekte informatie niet zonder diens toestemming aan derden mag worden verstrekt (artikel 457 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Gelet hierop – en ook gelet op artikel 8 van het EVRM en artikel 2, derde lid, van de Pbw – moet het uitgangspunt zijn dat er, bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts (in het ziekenhuis), geen toezichthoudend personeel aanwezig is in de behandel- of spreekkamer. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de aanwezigheid van personeel in de behandel- of spreekkamer uit veiligheidsoverwegingen (strikt) noodzakelijk is.
De directeur dient een zelfstandige belangenafweging te maken tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde bij raadpleging van/behandeling door een arts zonder dat daarbij toezichthoudend personeel aanwezig is, en anderzijds het algemene belang van handhaving van de orde en veiligheid en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Artikel 19 van de Regeling bepaalt dat de transportgeleider bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts standaard aanwezig is in de behandel- of spreekkamer, tenzij de behandelaar uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de gedetineerde buiten de tegenwoordigheid van de transportgeleider wenst te onderzoeken of te behandelen. Gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, is deze bepaling echter in strijd met hogere wet- en regelgeving.
Een kenbare en toetsbare belangenafweging door de directeur heeft niet plaatsgevonden. Daar komt bij dat niet is gebleken dat klager bekend stond als vluchtgevaarlijk of dat hij in de inrichting gevaarlijk of agressief gedrag vertoonde. Evenmin is gesteld of gebleken dat aan de behandelend arts is gevraagd of die het nodig achtte dat er personeel aanwezig was in de behandel- of spreekkamer. Gelet op deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van DV&O-personeel in de behandel- of spreekkamer uit veiligheids-overwegingen noodzakelijk was.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal beklag a. daarom ook in zoverre gegrond verklaren. Nu klager ongemak heeft ondervonden doordat zijn privacy is geschonden en dit ongemak niet meer ongedaan is te maken, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €25,-.
Beklag b. (bijwonen zitting)
Klager stelt dat de directeur hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om op 28 maart 2019 een zitting van de rechtbank bij te wonen. De directeur stelt echter dat bij de inrichting niet bekend was dat klager voor die datum was opgeroepen. Klager heeft geen oproepbrief overgelegd of op een andere manier onderbouwd dat hij op 28 maart 2019 naar een zitting had gemoeten. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de directeur in strijd met artikel 26, vierde lid, van de Pbw heeft gehandeld. De beroepscommissie zal beklag b. dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €55,-.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 6 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter