Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5421/GB, 22 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/5421/GB             

         

Betreft [klager]            Datum 22 april 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 oktober 2019 beslist klagers deelname aan een Penitentiair Programma (PP) te beëindigen en hem terug te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 5 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. J. van Wijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Klager is, bijgestaan door mr. A.G.A. Aben, als waarnemer van mr. J. van Wijk, door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord op de zitting van 28 februari 2020 in de PI Vught. Als toehoorders waren aanwezig […], […] en […], leden van de RSJ, en […], secretaris bij de RSJ.

De beroepscommissie heeft een verslag van horen aan klager, zijn raadsman en verweerder toegezonden en verweerder in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren. Verweerder heeft hier geen gebruik van gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers PP is beëindigd vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit en het gegeven dat klager in de nachtelijke uren - in strijd met het locatiegebod - niet op zijn verblijfsadres heeft verbleven. Klager stelt dat de verdenking onterecht en ongegrond is. Aan het Openbaar Ministerie (OM) is dan ook verzocht om de zaak te seponeren. Inmiddels zijn ruim vijf maanden verstreken. Het OM en de politie bleven naar elkaar wijzen. Uiteindelijk is door de politie bevestigd dat klagers dossier is doorgestuurd naar het OM en daar ligt het nu ter beoordeling.

Klager had een locatiegebod. Hij heeft een lange gevangenisstraf, van ruim zes jaar, uitgezeten en toen hij weer buiten kwam, was er veel nieuw voor hem. Zo had hij geen navigatie. Klager weet niet meer waar hij die desbetreffende avond is aangehouden, behalve dat het niet in de buurt was van zijn huis. Klager stelt medicijnen te hebben gebruikt, waardoor hij de weg kwijt is geraakt. Hij wist niet dat hij op een bepaald tijdstip thuis moest zijn. Toen hij nog een enkelband droeg, wist hij dat wel.

Eind september 2019 is er een inval geweest in klagers woning. Er was een tip binnengekomen dat in klagers woning een vuurwapen aanwezig zou zijn. Een arrestatieteam is klagers woning binnengevallen, maar er is geen vuurwapen gevonden. Klager heeft voor de hiervoor geleden schade een schadevergoeding ontvangen. Klager heeft een nacht op het politiebureau door moeten brengen, omdat een speelgoedwapen van zijn kind mee was genomen dat op echtheid moest worden onderzocht. Dit heeft niet alleen een grote impact op klager gehad, maar ook op zijn gezin.

 

Standpunt van verweerder

Klager is op 8 oktober 2019 om 00:04 uur aangehouden in Valkenswaard op verdenking van gekwalificeerde diefstal, waarvoor klager in verzekering is gesteld. Gedurende klagers PP zijn er meerdere momenten geweest waarop met klager is gesproken over de uitvoering van het traject. Zo heeft klager eind mei 2019 een waarschuwing gehad met betrekking tot de overtreding van de tijden van het PP en in oktober 2019 een gesprek over de inval op zijn huisadres eind september 2019. Hoewel deze eerdere gebeurtenissen niet tot beëindiging van het PP hebben geleid, geeft dit wel aan dat klagers traject niet geheel vlekkeloos is verlopen.

De omstandigheid dat na klagers aanhouding namens klager meerdere malen aan de Officier van Justitie is verzocht om de zaak waaruit de nieuwe verdenking is ontstaan te seponeren, maakt de omstandigheid dat klager momenteel nog als verdachte in een nieuwe zaak wordt gezien niet anders.

Dat klager door medicijngebruik de weg is kwijtgeraakt, is niet geloofwaardig en bovendien geen verklaring voor het feit dat hij ruim een uur na de aanvangstijd van zijn locatiegebod op zo’n veertig kilometer van zijn verlofadres onder verdachte omstandigheden is aangetroffen door de politie. Klager heeft zich dan ook onvoldoende gehouden aan de regels die gelden gedurende de uitvoering van een PP.

 

3. De beoordeling

In artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het PP en de gedetineerde moeten voldoen.

Artikel 9 van de Pm stelt als voorwaarde voor deelname aan een PP dat de gedetineerde zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in RSJ 23 april 2012, 12/631/GB en RSJ 11 april 2011, 11/336/GB, kan het bestaan van een verdenking dat de gedetineerde zich aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt voldoende reden vormen om de betreffende gedetineerde niet (langer) aan een PP te laten deelnemen. Op het moment dat klager werd aangehouden door de politie op verdenking van een strafbaar feit, heeft hij ook zijn locatiegebod overtreden. Klager heeft zich dan ook niet gehouden aan de voorwaarden van het PP. Derhalve en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing om klagers deelname aan een PP te beëindigen en hem terug te plaatsen in de gevangenis van de PI Vught niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 22 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M. Iedema en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

      

secretaris        voorzitter

Naar boven