Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3491/SGA, 30 april 2020, schorsing
Uitspraakdatum:30-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer S-20/3491/SGA                               

Betreft [verzoeker] Datum 30 april 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de directeur) heeft op 23 april 2020

a.  aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het meenemen van speelkaarten naar de arbeidszaal, ingegaan op 23 april 2020 om 13:45 uur en eindigend op 25 april 2020, en.

b.  beslist verzoeker tijdelijk uit te sluiten voor de arbeid.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

 

2. De beoordeling

a. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde disciplinaire straf afliep op 25 april 2020. Het verzoek kan dus niet meer tot het beoogde resultaat leiden. Verzoeker heeft dan ook geen belang meer bij een toewijzing van het verzoek. De voorzitter zal het verzoek daarom in zoverre afwijzen.

b. De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt dat sprake is van dubbele bestraffing nu hij ook niet naar de arbeid kan voor de duur van vier weken. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat in de huisregels staat dat wanneer een opgelegde sanctie arbeidsgerelateerd is, de mogelijkheid bestaat dat een gedetineerde wordt uitgesloten voor de arbeid. Voor gedetineerden in het huis van bewaring kan dat betekenen dat zij zich opnieuw moeten aanmelden na ommekomst van de straf. De gedetineerde dient rekening te houden met een wachttijd van vier weken. De directeur geeft aan dat verzoeker in het huis van bewaring verblijft.

De beslissing om verzoeker uit te sluiten van de arbeid heeft kennelijk tot gevolg dat verzoeker vier weken niet kan werken. Deze voor verzoeker ingrijpende beslissing is niet gemotiveerd en lijkt op de in artikel 51 van de Pbw genoemde disciplinaire straf uitsluiting van deelname aan een of meer activiteiten, waarbij als maximumduur twee weken wordt genoemd. Zonder motivering is niet uit te sluiten dat de bestreden beslissing een verkapte extra straf inhoudt waarbij niet wordt voldaan aan de in de wet genoemde maximumduur. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek op dit onderdeel toe te wijzen

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af voor zover dit ziet op de disciplinaire straf van 23 april 2020 en wijst het verzoek toe voor zover dit ziet op uitsluiting van deelname aan de arbeid en schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 30 april 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven