Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4736/GB, 2 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4736/GB

Betreft: [klager]            datum: 2 april 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M. Koers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) van 12 september 2019 op klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.).

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de Minister in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. De beroepscommissie heeft nadere informatie opgevraagd bij de Minister. De Minister heeft daarop een rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 18 maart 2020 verstrekt. Klagers raadsman heeft hierop op 30 maart 2020 gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een p.p. afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 10 juli 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager heeft zich gedurende zijn hele detentieperiode goed gedragen, houdt zich aan de regels en voert zijn werkzaamheden naar behoren uit. Mede hierdoor is hij al langere tijd bezig met faseren en verbleef hij al enige tijd in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Ten behoeve van klagers fasering is er op 8 november 2018 een selectieadvies opgemaakt. In dat advies was al informatie opgenomen waaruit volgt dat klager op een dodenlijst staat. Die informatie is destijds door het GRIP bevestigd. Dit heeft de fasering destijds niet belemmerd. Naar aanleiding van het verzoek tot deelname aan een p.p. heeft de Minister kennelijk wederom contact opgenomen met het GRIP die wederom dezelfde informatie heeft bevestigd. Dit betreft geen nieuwe informatie en die was al bekend, waardoor niet valt in te zien waarom klager op basis van diezelfde informatie niet kan deelnemen aan een p.p. Tijdens klagers verblijf in de z.b.b.i. hebben zich geen problemen voorgedaan. Er is ook geen enkele aanleiding om te vermoeden dat klager bij deelname aan een p.p. wel problemen zal veroorzaken. Desondanks heeft de Minister niet alleen de deelname aan het p.p. afgewezen, maar klager ook teruggeplaatst naar het normale gevangenisregime. Voor klager is niet inzichtelijk hoe de belangenafweging heeft plaatsgevonden, omdat onderbouwing van de GRIP-informatie ontbreekt. Klager wenst zo spoedig mogelijk de GRIP-rapportage te ontvangen. Niet is gebleken dat er gezocht is naar alternatieven of minder vergaande maatregelen, bijvoorbeeld thuiswerken.

Naar aanleiding van het toegezonden rapport van het GRIP van 18 maart 2020 is namens klager – samengevat - opgemerkt dat dit rapport geen nieuwe informatie bevat.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het p.p. is een programma waarbij arbeid wordt verleend bij een bedrijf. Het is niet een programma waarbij men thuis kan werken. Wanneer de bedreigers van klager er lucht van krijgen dat klager buiten de inrichting verblijft, is het niet uit te sluiten dat ze hem op gaan zoeken. Recentelijk telefonisch overleg met het GRIP heeft uitgewezen dat er thans nog sprake is van dreiging jegens klager. Nu het bekend is dat de dreiging jegens klager nog altijd actueel is, is het niet te verantwoorden dat klager tijdens zijn detentie onder toezicht van de inrichting het risico op gevaar loopt.

 

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire Maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de Minister naar aanleiding van klagers verzoek tot deelname aan een p.p. contact heeft opgenomen met het GRIP waarbij bleek dat de dreiging jegens klager nog steeds zeer serieus genomen moet worden. In het rapport van 18 maart 2020 is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende onderbouwing voor deze dreiging te lezen. De Minister heeft op grond van de GRIP-informatie de conclusie getrokken, en naar het oordeel van de beroepscommissie mogen trekken, dat wanneer klager zich buiten de p.i. zal begeven, het niet ondenkbaar is dat de groep waar de dreiging vanuit gaat er lucht van krijgt en er getracht zal worden om de dreigementen ten uitvoer te brengen. Tijdens deelname aan een p.p. is het onmogelijk om voor klager, zijn begeleiders en collega’s een veilige omgeving te creëren. Wanneer een aanval op klager gericht wordt, bestaat het risico dat collega’s ook getroffen worden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. C. Fetter, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 2 april 2020

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven