Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3219/GA, 11 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3219/GA

 

betreft: [klager]            datum: 11 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Ter Apel, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. D.M. Penn om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a.         het ontslag uit de gedetineerdencommissie (hierna: gedeco) na een stemming van de leden van de gedeco (Ta-2018-000445) en

b.         het ontslag uit de gedeco na een stemming van de gedeco en de wijze van leiden van de vergadering van de gedeco op 6 september 2018 door de heer D. (Ta-2018-000514).

De beklagrechter heeft het beklag onder a. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven inzake het beklag onder b. met betrekking tot de wijze van leiden van de vergadering van de gedeco.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is slechts één dag lid geweest van de gedeco en dan kan niet al worden beoordeeld of iemand naar behoren functioneert. Klager heeft geen enkele kans gekregen om invulling te geven aan zijn lidmaatschap. Daarnaast wordt nagelaten een reden te geven waarom klager niet met de overige leden van de gedeco zou kunnen samenwerken. Er wordt enkel gesteld dat sprake is van een vertrouwensbreuk. Daarbij is van belang dat niet wordt gemeld wat de aanleiding van de vermeende vertrouwensbreuk zou zijn geweest. Volgens klager berust de vermeende vertrouwensbreuk op een politiek meningsverschil tussen één of meer andere leden van de gedeco en hem. Dit betreft echter een discussie van meer dan twee jaar geleden. Niet is gemotiveerd waarom dit ertoe zou leiden dat de overige leden van de gedeco niet met klager zouden kunnen samenwerken. De beslissing van de directeur dient derhalve als onrechtmatig te worden aangemerkt.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De klacht met nummer Ta-2018-000514 is gelijk is aan de klacht met kenmerk Ta-2018-000445 en de enige toevoeging in de klacht ziet op de wijze waarop klager door het afdelingshoofd is behandeld. Zowel in het beroepschrift van klager als in de uitspraak van de beklagrechter van 14 maart 2019 is onterecht aangenomen dat sprake moest zijn van een vertrouwensbreuk, waarop klager op grond van art. 3, zevende lid, van het Reglement Gedetineerdencommissie (Reglement) is ontslagen als lid van de gedeco. Klager heeft daarnaast in zijn klaagschriften gesteld dat hij als lid van de gedeco zou zijn ontslagen, omdat hij participant van ISIS zou zijn. Ook dit is geenszins het geval geweest. In casu was geen sprake van een persoonlijk meningsverschil, dan wel een persoonlijk belang van de leden van de gedeco, als gevolg waarvan klager als lid van de gedeco is ontslagen. In casu kon geen sprake zijn van een vruchtbare samenwerking tussen de leden van de gedeco in de toenmalige samenstelling, waardoor klager niet geschikt werd geacht om als lid van de gedeco op te treden. Dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake kon zijn, is duidelijk geworden naar aanleiding van de feiten en omstandigheden zoals deze zich hebben voorgedaan. Door de overige leden van de gedeco is een lijst met handtekeningen overgelegd, waarmee zij kenbaar hebben gemaakt dat zij niet met klager konden samenwerken en daarnaast is tijdens de vergadering van de gedeco duidelijk geworden dat van een optimale samenwerking geen sprake kon zijn. De gedeco is een belangrijke gesprekspartner voor de directie en omdat de gedeco de behartiging van de belangen van de gedetineerden in de inrichting als doel heeft, waarvoor die samenwerking noodzakelijk is, is klager vervolgens als lid van de gedeco ontslagen op 19 september 2018. Voor het overige wordt gepersisteerd bij de gronden zoals deze zijn aangevoerd in de verweerschriften en de daarbij gevoegde bijlagen en hetgeen ter zitting van 21 februari 2019 is aangevoerd. De uitspraak van de beklagrechter voor wat betreft klacht Ta-2018-000445 dient te worden vernietigd, waarna de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege een gebrek aan belang bij klager. Klager dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft klacht Ta-2018-000514.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a. en ten aanzien van het beklag onder b., daar waar geklaagd wordt over het ontslag uit de gedeco na een stemming van de leden van de gedeco geldt het volgende.

Een lid van de gedeco kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, zevende lid, van het Reglement, worden ontslagen door de directeur indien – onder meer – sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk die de goede samenwerking belemmert. De voorzitter van de gedeco is in dat geval niet bevoegd om een lid van de gedeco te ontslaan. Op het moment van het indienen van de klaagschriften was nog geen sprake van een door of namens de directeur genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag kan worden ingediend. Klager dient daarom alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag ten aanzien van het beklag onder a. en ten aanzien van dit onderdeel van het beklag onder b.

Ten aanzien van het overige deel van het beklag onder b., inzake de wijze van leiden van de vergadering van de gedeco door de heer D. is de beroepscommissie van oordeel dat de klacht van klager niet ziet op een door of namens de directeur genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag kan worden ingediend. Klager dient ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het overige deel van het beklag onder b.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag onder a. en b.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 11 maart 2020.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven