Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5358/TA, 28 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/5358/TA

betreft: [klager]            datum: 28 april 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 november 2019 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.R. Ytsma om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het niet betalen van een vergoeding voor het maken van een gebedsnis (HK2019/76).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager dient wel in zijn beklag te worden ontvangen. De beklagcommissie heeft het recht in zijn ogen niet goed heeft toegepast. Niet is in geschil dat de instelling opdracht heeft gegeven om een gebedsnis te maken en dat er geen prijsafspraken zijn gemaakt. Wel is in geschil dat klager meent dat hij de opdracht om baat heeft verricht, terwijl de instelling dacht dat de opdracht (maken van een kunstwerk, een werk van stoffelijke aard) om niet is verricht. De instelling heeft dit echter niet bedongen.

Kijkend naar de rechtsverhouding, is volgens klager sprake van een overeenkomst van aanneming van werk, omdat hij - als kunstenaar - is gevraagd een kunstwerk te maken. Vast staat dat klager en de instelling vooraf geen prijsafspraak hebben gemaakt. Volgens artikel 7:752, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de opdrachtgever (de instelling) een redelijke prijs verschuldigd aan klager. De beklagcommissie had deze regels moeten betrekken in haar oordeel. De uitspraak kan daarom niet in stand blijven.

Klager wil zijn beroep mondeling toelichten.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De beklagcommissie heeft de klacht juist beoordeeld. Met klager is nooit afgesproken dat hij een vergoeding zou krijgen. Klager zelf is daar ook nooit over begonnen. Er is dan ook geen sprake geweest van een financiële verhouding ten aanzien van dit project. Verwezen wordt verder naar het verweer in de beklagprocedure.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Ontvankelijkheid

Klager kan op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, Bvt in zijn beklag worden ontvangen nu hij heeft gesteld dat het niet betaald krijgen van een vergoeding voor het maken van de gebedsnis in strijd is met artikel 7:752 lid 1 BW.

Inhoudelijk

Klager stelt in beroep dat sprake is van een aanneming van werk als bedoeld in titel 12 van Boek 7 BW.

Volgens artikel 7:750, eerste lid, BW is aanneming van werk de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.

Ingevolge artikel 7:752, eerste lid, BW is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.

Niet is gesteld of gebleken dat tussen de instelling en klager een overeenkomst is gesloten waarbij prijsafspraken zijn gemaakt. Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk dat klager in het kader van zijn behandeling is gevraagd of hij als kunstenaar wil meedenken en meewerken aan het tot stand komen van een gebedsnis voor de stilteruimte in de instelling. Het verrichten van werkzaamheden en/of het maken van een kunstwerk in een tbs-instelling in het kader van de tbs-behandeling heeft een heel ander karakter en andere functie dan arbeid in de maatschappij. Het verrichten van werkzaamheden en/of het maken van een kunstwerk dien(t)en (mede) om de tbs-gestelde een zinvolle dagbesteding te geven.

Het door klager voldoen aan het bedoelde verzoek van de instelling omtrent het tot stand komen van de gebedsnis kan daarom niet worden gelijkgesteld met de in artikel 7: 750 BW bedoelde overeenkomst van aanneming.

Artikel 46, tweede lid, Bvt bepaalt dat de verpleegde voor het verrichten van werkzaamheden recht heeft op een door de Minister vast te stellen vergoeding.

Als onweersproken is in de beklagprocedure vastgesteld dat klager voor de uren dat hij op de werkplaats aan de gebedsnis heeft kunnen werken loon is uitbetaald.

Niet is gesteld of gebleken dat klager anderszins aanspraak kan maken op enige  vergoeding bovenop het door hem ontvangen loon. Daarbij is in aanmerking genomen dat de instelling klager van alle benodigde materialen heeft voorzien.

Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 28 april 2020.

 

            secretaris                                voorzitter                    

 

 

 

 

 

 

Naar boven