Nummer R-20/6019/GA
Betreft klaagster Datum 29 april 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klaagster (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagster heeft beklag ingesteld tegen de vermissing van een armband (TP 2019/179).
De beklagcommissie bij de locatie Ter Peel te Sevenum heeft op 4 februari 2020 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klaagster heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klaagster en de directeur van de locatie Ter Peel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 26 februari en 5 maart 2020 is een schriftelijke reactie van klaagster ontvangen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster heeft op 19 oktober 2019 direct melding gemaakt van de vermissing van haar armband. Hiervan zou ook melding in het systeem worden gemaakt en klaagster zou de armband terugkrijgen als deze gevonden werd. Klaagster heeft nooit meer iets hierover gehoord. Klaagster beschikt niet over een aankoopbewijs van de armband, maar wel over foto’s die zij heeft overgelegd.
Het personeel dat klaagster na het bezoek heeft gevisiteerd, heeft de armband van klaagster aangepakt en in het raamkozijn gelegd. Toen de directrice bij klaagster in de isoleercel kwam, was klaagster zo overstuur dat zij er niet aan gedacht heeft het over de vermiste armband te hebben. De waarde van de armband bedraagt € 130,-.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt zoals ingenomen voor de beklagcommissie in beroep niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat een gedetineerde kan klagen over de vermissing van voorwerpen tijdens de detentie. In dit geval heeft klaagster de vermissing van haar armband voldoende duidelijk in tijd en plaats omschreven. Zij stelt immers dat de armband is vermist na een visitatie op 19 oktober 2019. Klaagster kan daarom in haar beklag worden ontvangen. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en de beroepscommissie zal de klacht (alsnog) inhoudelijk beoordelen.
De beroepscommissie stelt voorop dat de gedetineerde in beginsel zelf verantwoordelijkheid draagt voor de privé-eigendommen die hij of zij tijdens de detentie onder zich/haar heeft, zoals in dit geval een armband. Onder bijzondere omstandigheden kan die verantwoordelijkheid overgaan op de directeur. Uit de stukken blijkt dat klaagster op 19 oktober 2019 na afloop van het bezoek is gevisiteerd. Klaagster stelt dat haar armband door het personeel in het raamkozijn is gelegd. De armband werd daarna vermist. De directeur heeft tegenover de beklagcommissie toegelicht dat aan de hand van de dagrapportages is nagegaan of er die dag melding is gemaakt van vermissing van een armband. Dit blijkt niet het geval te zijn. Ook indien moet worden uitgegaan van klaagsters stelling dat zij die dag de armband heeft gedragen, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat de vermissing van de armband tijdens de visitatie heeft plaatsgevonden en de directeur hiervoor enig verwijt valt te maken. De omstandigheid dat klaagster later tijdens een gesprek met de directeur niet over de vermissing van de armband heeft gesproken, wat er ook zij van de door haar aangevoerde redenen hiervoor, pleit niet in haar voordeel. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klaagster alsnog ontvankelijk in haar beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 29 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris
secretaris voorzitter