nummer: R-19/5004/GA
betreft: [Klager] datum: 30 april 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 30 september 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2020, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Marjanoc. Voorts is gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Justitieel Complex Zaanstad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van klagers gouden oorbellen, nadat bij klager een celinspectie heeft plaatsgevonden (ZG-JG-2019-497).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Door toedoen van het inrichtingspersoneel zijn klagers oorbellen kwijtgeraakt en de directeur moet aansprakelijk worden gehouden voor deze vermissing. Klager bewaarde zijn gouden oorbellen met een diamantje in een afgesloten kast in zijn cel. Op 10 juni 2019 heeft er bij klager een celinspectie plaatsgevonden. Tijdens de celinspectie moest klager de cel verlaten en de sleutel van de kast achterlaten. Na afloop van de celinspectie is klager gebleken dat de kast open was en overhoop was gehaald. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat klager in de tussentijd de oorbellen, gelet op het tijdsverloop, heeft uitgevoerd of verhandeld. Voor dat laatste bestaat geen enkele aanwijzing of onderbouwing. Als klager de oorbellen had uitgevoerd, dan zou hier een registratie van moeten zijn gemaakt. Klager heeft zoveel mogelijk geprobeerd aan te tonen dat hij in het bezit was van deze oorbellen. Klager heeft evenwel slechts beperkte mogelijkheden om zijn punt aannemelijk te maken. Klager heeft direct gehandeld na de ontdekking van de vermissing. De medewerkers hebben hierop per e-mail laten weten dat zij geen oorbellen in klagers cel hebben gezien.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De directeur onderschrijft de beoordeling van de beklagrechter. Klager heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij de oorbellen in zijn bezit had tijdens de celinspectie. Toen klager een melding maakte dat zijn oorbellen kwijt waren geraakt, is hier direct op gereageerd. De medewerkers zijn direct bevraagd of zij iets hebben gezien of meegenomen. De medewerkers reageerden hier ontkennend op. De directeur heeft geen redenen hieraan te twijfelen. De gewoonte is dat als iets bijzonders heeft plaatsgevonden, dit op schrift wordt gesteld. Dat is niet gebeurd. Het is ondoenlijk om zoals door klager wordt voorgestaan voorafgaand aan een celinspectie een notitie te maken van een gehele celinventaris.
3. De beoordeling
Een gedetineerde is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de voorwerpen die hij in de inrichting onder zich heeft. Dit laat onverlet dat die verantwoordelijkheid, onder bijzondere omstandigheden, kan overgaan op de directeur. De beroepscommissie acht evenwel onvoldoende aannemelijk geworden op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken dat de oorbellen van klager vermist zijn geraakt tijdens een spitactie in klagers verblijfsruimte. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dan ook – voor zover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 30 april 2020.
secretaris voorzitter