Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4620/GA, 30 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4620/GA

betreft: [Klager]            datum: 30 april 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 augustus 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2020, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord. Voorts zijn gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Krimpen aan den IJssel en […], juridisch medewerker bij de vorengenoemde p.i. Klagers raadsman, mr. W.K. Cheng, heeft zich afgemeld voor het bijwonen van de zitting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de schending van de zorgplicht van de directeur, nu klager door een medegedetineerde met een mes is gestoken, terwijl dit door tussenkomst van aanwezige personeelsleden voorkomen had kunnen worden (IJ-2019-000659).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag door de beklagrechter, omdat het klaagschrift niet uiterlijk op de zevende dag na die waarop klager kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen heeft ingediend. Klager heeft zijn klaagschrift op 23 juli 2019 opgesteld en op dezelfde dag in een envelop in de beklagbrievenbus van de inrichting gestopt. Het is hem bekend dat deze brievenbus niet elke dag wordt geleegd en/of verwerkt. Bij navraag hoort klager geregeld van het personeel dat een envelop nog op de sorteerstapel ligt. Hierdoor worden brieven regelmatig verlaat behandeld. Dat nu klagers beklagbrief verlaat is voorzien van een dagstempel, verbaast klager niet, maar onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat hij in verzuim is geweest. Klager weet dat hij binnen zeven dagen een klacht moet indienen en hij houdt zich altijd aan die termijn. Het verzoek is dan ook klager ontvankelijk in zijn beklag te verklaren en de zaak inhoudelijk te behandelen.

Inhoudelijk voert klager het navolgende aan. Klager heeft letsel overgehouden na te zijn gestoken door een medegedetineerde. Dit had voorkomen kunnen en moeten worden. Klager heeft daarom beklag ingediend voor het niet waarborgen van klagers veiligheid en daarmee de schending van de zorgplicht van de directeur. Het feit dat de medewerkers hebben nagelaten te handelen, kan worden bevestigd door getuigen – dit zijn de medewerkers van de p.i. die aanwezig waren bij het incident – en door het uitkijken van de camerabeelden. Klager heeft een gesprek gehad met de medewerkers die erbij waren, M. en A. Tijdens het gesprek met A. heeft A. aangegeven dat er handgebaren werden gemaakt naar M. tijdens het incident.

M. verstijfde op dat moment, bleef staan en deed niets. Het heeft voorts te lang geduurd voordat klager contact heeft kunnen opnemen met de politie. Klager heeft geen aangifte gedaan tegen de medegedetineerde, omdat hij had begrepen dat de inrichting dit zou doen. De directeur heeft klager toegezegd de camerabeelden terug te kijken en hierover terug te zullen koppelen aan klager. Het afdelingshoofd heeft toegezegd dat de beelden naar de politie en klagers advocaat worden gestuurd. Dit is nog steeds niet gebeurd, terwijl de camerabeelden als belangrijk bewijs moeten worden gezien en nodig zijn voor de beoordeling van klagers beklag. Klager wil dat de Raad kennisneemt van de beelden van het voorval, alvorens de Raad een beslissing neemt. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en aan hem een financiële tegemoetkoming toe te komen.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Bij de inrichting is het de gewoonte dat dagelijks de brievenbus wordt geleegd en de post wordt verwerkt. Het kan gebeuren dat er een enkele keer één dag tussen zit. Klagers beklagschrift is gedateerd op 23 juli 2019, terwijl de envelop eerst op 26 juli 2019 is voorzien van een dagstempel. Hier zitten drie dagen tussen. Het is niet aannemelijk dat er drie dagen zitten tussen het in de beklagbrievenbus stoppen van een envelop met inhoud en het verwerken ervan. Zowel de directeur als de juridisch medewerker zitten vlakbij de brievenbus en zij zien dat deze elke dag wordt geleegd. Als de post niet wordt bezorgd, dan wordt door verschillende medewerkers gevraagd waar de post ‘van vandaag’ blijft. Klager dient dus niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag, omdat hij te laat beklag heeft ingediend.

Inhoudelijk wordt door de directeur en de juridisch medewerker het volgende aangevoerd. De directeur heeft contact gehad met de advocaat van klager. Klager heeft de mogelijkheid gehad om contact te hebben met de politie om aangifte te doen van het steekincident. De directeur benadrukt dat het van belang is dat snel aangifte wordt gedaan en dat na een incident snel met de politie gesproken moet kunnen worden. Of dit snel gebeurt, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de politie tijd heeft om op dat moment een aangifte op te nemen. Klager heeft via Skype gesproken met de politie. De politie kan niet door de inrichting gedwongen worden persoonlijk langs te komen. Tijdens het gesprek tussen klager en de politie veranderde klagers insteek. Hij zou aanvankelijk aangifte doen tegen de medegedetineerde die hem heeft gestoken, maar – zo kreeg de directeur van het afdelingshoofd te horen – heeft tijdens het Skype gesprek gezegd dat hij aangifte wil doen tegen de inrichting. Tijdens dit gesprek zei klager tegen de politie dat de medewerkers van de p.i. niet juist hebben gehandeld. Voor zover de directeur weet, is er uiteindelijk geen aangifte gedaan tegen de p.i. Klager stelt dat zijn veiligheid niet werd gewaarborgd, omdat het personeel tijdens dit incident niet adequaat heeft gehandeld. De juridisch medewerker heeft beide personeelsleden over dit incident gesproken. Dit waren M. en A. Laatstgenoemde had door dat er iets aan de hand was en seinde dat door naar M. Het was voor M. evenwel onduidelijk wat A. daar precies mee bedoelde. A. had door dat M. dit niet begreep en toen is A. zelf in actie gekomen. Het kwaad was toen al geschied.

 

3.         De beoordeling

Beoordeling van de ontvankelijkheid

Uit het klaagschrift en het beroepschrift volgt dat klagers klacht betrekking heeft op een incident dat op 18 juli 2019 heeft plaatsgevonden. Het klaagschrift dateert van 23 juli 2019, is gedagtekend op 26 juli 2019 en is op 29 juli 2019 door de Commissie van Toezicht ontvangen. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw, dient het klaagschrift uiterlijk te worden ingediend op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen.

Klagers klaagschrift is een dag na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw, gedagtekend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Nu ter zitting door de directeur en de juridisch medewerker is meegedeeld dat het weleens kan voorkomen dat de brievenbus één dag niet wordt geleegd en dat de post dan niet wordt verwerkt, is de beroepscommissie van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest en dat de klacht binnen de in de Pbw genoemde beklagtermijn is ingediend. Gelet hierop zal de uitspraak van de beklagrechter worden vernietigd en zal klager alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Verzoek om camerabeelden en het horen van getuigen

Ter zitting heeft klager verzocht om inzage in de camerabeelden die zijn gemaakt van het steekincident. Voorts heeft klager verzocht om de getuige A. en M., medewerkers van de p.i. Krimpen aan den IJssel, te doen horen.

De beroepscommissie wijst beide verzoeken af, nu zij zich op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken voldoende in- en voorgelicht acht om op het beroep te beslissen. De feiten en omstandigheden, zoals gesteld door klager, worden door de directeur niet betwist. Bovendien heeft klager niet concreet aangeduid wat in de weergave van het incident door/namens de directie niet zou kloppen en wat bij het zien van de camerabeelden aanvullend dan wel afwijkend zou kunnen blijken.

 

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 18 juli 2019 is aangevallen door een medegedetineerde. Er waren voor en tijdens dit incident (in ieder geval) twee medewerkers aanwezig A. en M. A. heeft vlak voor het ongeval in de gaten gehad dat er iets zou kunnen gebeuren tussen klager en de medegedetineerde en heeft daarop M. ingeseind. M. heeft hier niet direct op gereageerd, hetzij omdat het seinsignaal door haar niet afdoende werd begrepen, hetzij omdat zij op dat moment verstijfde. Toen A. merkte dat M. niet direct reageerde, is A. vervolgens zelf in actie gekomen. Toen A. in actie kwam, werd klager al aangevallen.

Ondanks de omstandigheid dat het een zeer ernstig geweldsincident gericht tegen klager betreft, kan in redelijkheid niet worden geoordeeld dat de medewerkers van de p.i. daarbij inadequaat hebben gehandeld en dat daarmee de zorgplicht van de directeur is geschonden. A. heeft direct gereageerd. Dat M. daaraan voorafgaand niet heeft begrepen wat A. precies bedoelde of daar onvoldoende op reageerde, is onder de hierboven genoemde feiten en omstandigheden A. niet aan te rekenen. Niet is gebleken dat M. nalatig of onverschillig is geweest. Gelet op het voorgaande zal het beklag dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 30 april 2020.

 

secretaris       voorzitter

 

 

Naar boven