Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2788/GA, 5 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2788/GA
betreft: [klager] datum: 5 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.L.M.Lenssen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 6 november 2003 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld h.v.b. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet arbeidsongeschikt verklaren van klager en het niet uitbetalen van een loonvervangende uitkering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Het beklag van klager betreft, anders dan de beklagcommissie in haar uitspraak heeft aangenomen, het feit dat klager bij de medische dienst geen gehoor vond met betrekking tot het arbeidsongeschikt verklaren van klager. De medischedienst heeft nooit een onderzoek ingesteld naar klagers arbeids(on)geschiktheid. Daardoor heeft klager, die feitelijk arbeidsongeschikt is, geen schriftelijke verklaring aan de directeur kunnen overleggen en heeft hij geenloonvervangende uitkering uitbetaald gekregen. Voorts heeft de beklagcommissie het beklag niet binnen een redelijke termijn behandeld. Ook om die reden dient het beklag gegrond te worden verklaard.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Door en namens klager is aangevoerd dat klager tijdens zijn verblijf in het h.v.b. Lelystad niet arbeidsongeschikt is verklaard. Op grond van artikel 5 van de Regeling Arbeidsloon Gedetineerden d.d. 24 december 1998, nr.730386/98/DJI, (hierna de Regeling arbeidsloon) komt een gedetineerde voor een loonvervangende financiële tegemoetkoming in aanmerking voorzover hij niet aan de arbeid heeft kunnen deelnemen als gevolg van (onder meer) onvermijdbaarverzuim. Op grond van artikel 6 van de Regeling arbeidsloon wordt als onvermijdbaar verzuim (onder meer) aangemerkt:
”a. ziekte die ertoe leidt dat de gedetineerde naar het oordeel van de inrichtingsarts, of de verpleegkundige die handelt in opdracht van de inrichtingsarts, niet in staat is arbeid te verrichten. (...)”
Nu klager niet arbeidsongeschikt is verklaard en ook voorts niet aannemelijk is geworden dat er andere redenen waren om te spreken van onvermijdbaar verzuim, is de beslissing van de directeur om aan klager geen loonvervangendeuitkering te verstrekken niet in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Deuitspraak van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat klager ten onrechte niet arbeidsongeschikt is verklaard, geldt het volgende. Dit beklag richt zich mede gelet op de nadere toelichting in beroep tegen het functioneren van de medischedienst. Van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw is geen sprake. Met een klacht als de onderhavige dient klager zich te wenden tot de medisch adviseur bij het ministerie van justitie. Klager dient daaromin zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

Voor zover het beroep is gericht tegen de omstandigheid dat er een onredelijke lange tijdsduur heeft gelegen tussen het indienen van het klaagschrift en de afdoening daarvan door de beklagcommissie overweegt de beroepscommissie hetvolgende.
Artikel 67 van de Pbw luidt, voor zover hier van belang: “- 1. De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen,uitspraak. (...)”
Vast staat dat de uitspraak niet binnen die hiervoor genoemde termijn is gedaan. Aan een overschrijding van die termijn heeft de wetgever evenwel geen sanctie verbonden. Dit verweer kan daarom niet leiden tot een gegrondverklaringvan het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op het niet uitbetalen van een loonvervangende financiële tegemoetkoming en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van het onderdeel van het beklag dat hij niet arbeidsongeschikt is verklaard.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven