Nummer R-19/3890/GA
Betreft [klager] Datum 30 maart 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma (G-2019-000290).
Het verzoek tot schorsing van die beslissing is op 19 april 2019 afgewezen (S-19/1465/SGA).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 27 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beroep richt zich tegen de degradatiebeslissing van 11 april 2019 van het plus- naar het basisprogramma. Klager heeft niet ontkend dat hij contrabande in bezit heeft gehad en heeft hiervoor ook zijn straf ondergaan. Uit vaste jurisprudentie volgt echter dat een gedetineerde op basis van één opgelegde disciplinaire straf (en het daarmee vertoonde rode gedrag) in beginsel niet wordt gedegradeerd. Door de directie is onvoldoende gemotiveerd dat het in de bestreden beslissing beschreven ‘oranje’ gedrag (bestaande uit het bemoeien met regels, het zelf willen bepalen van de regels en het rondhangen in de buurt van de teamkamer of personeel teneinde de gang van zaken te weten te komen binnen de inrichting) als zodanig kan worden gekwalificeerd. De bestreden beslissing lijdt daarom aan een motiveringsgebrek.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft niet gereageerd op het beroepschrift van klager.
3. De beoordeling
Klager en zijn raadsman hebben verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd en de stukken bevatten voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: Rspog) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Volgens de nota van toelichting bij de Rspog (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. In de bijlagen bij de Rspog zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Rspog kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen goed gedrag verzaakt.
Volgens vaste jurisprudentie dient de directeur hierbij een afweging te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen (vergelijk: RSJ 14/1918/GA, 10 november 2014).
Aan de beslissing tot degradatie van 11 april 2019 legt de directeur de op 24 maart 2019 op de cel van klager aangetroffen contrabande (een iPhone, drie usb sticks, drie memorycards, één simkaart verstopt in de TL balk en schuurpapier) ten grondslag, hetgeen als ongewenst gedrag (rood gedrag) is aangemerkt. Als dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) heeft de directeur aangemerkt dat klager zich wil bemoeien met de regels op de afdeling, dat hij graag zelf de regels wil bepalen en dat hij veel verblijft in de buurt van de teamkamer en/of personeel om dingen te weten te komen over de gang van zaken binnen de inrichting. Als gewenst gedrag (groen gedrag) wordt genoemd dat klager correct is tegen personeel en medegedetineerden, dat hij actief deelneemt aan geboden activiteiten en dat er geen indicaties zijn die wijzen op drugsgebruik binnen de inrichting.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een kenbare belangenafweging, op basis waarvan de directeur in redelijkheid kon oordelen dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid toont voor zijn eigen re-integratie. Daarom kon de directeur in redelijkheid beslissen klager vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma terug te plaatsen. In de degradatiebeslissing is het rode en oranje gedrag van klager op inzichtelijke wijze afgezet tegen het groene gedrag van klager. Hetgeen in beroep is aangevoerd, doet daar niet aan af. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 30 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter