Nummer R-19/4962/GA
Betreft [klager] Datum 15 april 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft, voor zover aan de orde, beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van contrabande, ingaande op 22 maart 2019 (LW-2019-164).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 4 oktober 2019 het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager stelt dat hij het restant van elf dagen van de opgelegde disciplinaire straf alsnog heeft uitgezeten na zijn overplaatsing naar PI Lelystad, dat volgens klager op verzoek van de directeur van PI Leeuwarden heeft plaatsgevonden.
Standpunt van de directeur
Uit onderzoek is gebleken dat de stelling van klager, dat hij alsnog elf dagen heeft uitgezeten, juist is. De directeur heeft echter niet de opdracht aan PI Lelystad gegeven de sanctie verder ten uitvoer te leggen. Ondanks dat dit besluit is genomen door PI Lelystad, heeft de directeur klager alsnog compensatie aangeboden van €7,50 per gesanctioneerde dag, in totaal een bedrag van €82,50. Klager is hier echter niet mee akkoord gegaan. Overigens stelt de directeur dat voor het aantreffen van gegevensdragers conform de richtlijn op de landelijke sanctiekaart gesanctioneerd kan worden met maximaal veertien dagen strafcel en derhalve is hij van mening dat hij in alle redelijkheid en billijkheid gehandeld heeft.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de klacht van klager door de beklagcommissie gegrond is verklaard voor wat betreft de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf. De beklagcommissie stelt dat gelet op de landelijke sanctiekaart een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel opgelegd had mogen worden. De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend, nu klager als gevolg van zijn overplaatsing maar drie dagen zou hebben ondergaan. Het beroep is beperkt tot het niet toekennen door de beklagcommissie van de financiële tegemoetkoming. De beroepscommissie zal gelet op deze beperking van het beroep beoordelen of aan klager een tegemoetkoming zal worden toegekend.
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen en overweegt daartoe als volgt. In beroep is immers vast komen te staan dat klager na zijn overplaatsing de overige elf dagen van de opgelegde disciplinaire straf van veertien dagen heeft uitgezeten. Indien de rechtsgevolgen van een beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, is de beroepscommissie van oordeel dat aan klager een tegemoetkoming van tien maal €7,50 per gesanctioneerde dag, in totaal €75,-, dient te worden toegekend. Gelet daarop wordt het beroep gegrond verklaard en zal de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde, worden vernietigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.
Deze uitspraak is op 15 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter