Nummer R-19/5338/GB
Betreft […] Datum 23 april 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 november 2019 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.
Klagers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Een lid van de beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 28 februari 2020 in de PI Vught. Als toehoorders waren aanwezig […], lid van de RSJ, en […], secretaris bij de RSJ.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Naar omstandigheden gaat het goed met klager. Klager is meerdere keren in beroep gegaan tegen de beslissingen om zijn verblijf in de EBI te verlengen. Twee keer is een beroep van klager gegrond verklaard en bij elke uitspraak krijgt klager hoop. De toestand van klagers moeder is fragiel. Zijn moeder woont in Nederland, maar zij vertrekt – wanneer het koud is – naar Zuid-Amerika. Zijn moeder heeft kanker gehad en heeft nog maar één long. Wanneer zijn moeder in Nederland is, probeert zij hem zo vaak mogelijk te bezoeken. Klager wenst haar te kunnen omhelzen. Klager hoopt dat hij dit nog kan doen, voordat hij haar zou verliezen. Klager heeft meerdere gesprekken gehad met een psycholoog en een geestelijk verzorger. Zij geven klager steun. Klager is dankbaar voor de behandeling door de bewaarders in de EBI. Zij behandelen klager goed.
Op 10 september 2019 heeft verweerder beslist dat klagers risicoprofiel van extreem naar hoog wordt afgeschaald aangezien er geen nieuwe aanwijzingen zijn dat klager plannen heeft om te ontvluchten. Vervolgens heeft verweerder op 31 oktober 2019 besloten om, vanwege de moord op mr. D. Wiersum, de beslissing om klager uit de EBI te plaatsen aan te houden en te heroverwegen. De moord op mr. D. Wiersum wordt hiervoor als reden gebruikt zonder dat enige daadkrachtige reden wordt gegeven. Er is geen link tussen klager en mr. D. Wiersum en bovendien is klager geen verdachte in het onderzoek Marengo.
In de huidige procedure worden door verweerder dezelfde argumenten gebruikt die eerder door de RSJ onvoldoende zwaarwegend zijn bevonden en die nu toch weer in het geding worden gebracht. Een van de argumenten die gebruikt wordt is dat klagers leven wordt bedreigd, ook nu nog in detentie. Dit is gebaseerd op informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) die voor een deel gebaseerd is op PGP-communicatie uit 2014. De dreiging zou komen uit een andere groep waar een medegedetineerde van klager ook deel van zou uitmaken. Klager kookt nu in de EBI samen met deze medegedetineerde, dat zou toch nooit zijn toegestaan als dit een reëel gevaar zou zijn. Bovendien had klager nooit beroep tegen deze beslissing ingesteld als hij daadwerkelijk voor zijn leven zou vrezen.
Wat als novum wordt gepresenteerd is de samenwerking met T., hetgeen volgt uit de TCI-informatie. Dat er sprake zou zijn van een samenwerkingsverband tussen klager en T. is oud nieuws. Toch wordt het nu gepresenteerd als een nieuw feit. In het Marengo-onderzoek komt klagers naam niet voor. Hij heeft niets met dat proces te maken. Ook de fluïde samenwerking waarvan sprake zou zijn blijkt uit geen enkele informatie.
Op 18 september 2019 is de advocaat mr. D. Wiersum om het leven gebracht. Dit wordt nu aangegrepen om klager niet naar een normaal regime over te plaatsen. Enige relatie tot klager bestaat er niet en wordt in de beschikking ook niet uitgewerkt. Hoe kan klager er iets mee te maken hebben, hij zit sinds 2017 geïsoleerd. In onderhavig geval kan verweerder niet uitleggen wat het een met het ander te maken heeft. Zolang het niet valt uit te leggen, zijn dermate strenge maatregelen niet te rechtvaardigen. R. en T. zijn niet meer op de vlucht, deze informatie is dan ook niet meer actueel maar wordt nog wel tegen klager gebruikt.
De informatie die volgt uit het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) is al eerder ingebracht en gewogen. De RSJ heeft toen al geoordeeld dat de argumenten onvoldoende zwaarwegend waren. Het was toen niet voldoende en nu nog steeds niet. Er wordt gesproken over extreem vluchtrisico maar ook dit wordt niet uitgelegd noch concreet gemaakt. Het noemen van vluchtgevaar alleen is onvoldoende voor een plaatsing in de EBI. Tevens is het argument dat niet valt uit te sluiten dat klager contact zou krijgen met buiten onvoldoende reden om klager in de EBI te houden, nu daar de maatregelen voor Gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) voor zijn. Klager zou leiding geven aan een criminele organisatie en verblijft al drie jaar in isolatie terwijl anderen met een gelijksoortige tenlastelegging, en zelfs met een ruimere, zich niet in de EBI bevinden.
De informatie die vanuit het Openbaar Ministerie (OM) komt, klopt gewoonweg niet. Zo zou klager levenslang gaan krijgen, maar dit is op basis van het ten laste gelegde helemaal niet mogelijk. De feiten waarvan klager wordt verdacht zijn deelname aan een criminele organisatie, witwassen en vuurwapenbezit en het wettelijke strafmaximum wat hiervoor geëist kan worden is acht jaar plus een derde. Er is geen sprake van uitbreiding van de tenlastelegging en er is ook geen sprake van een verzoek tot uitlevering. Buiten dat het OM deze onjuiste informatie aan het ministerie verstrekt, gebruikt zij zelf in de strafzaak ten aanzien van de verlenging van de voorlopige hechtenis weer het argument dat klager in de EBI zit.
Kortom er zijn geen feiten gepresenteerd die vóór het nemen van de beslissing van 20 augustus 2019 niet al bekend waren. Een nieuw argument is de moord op mr. D. Wiersum dat zonder enige daadkrachtige reden wordt gebruikt om klagers verblijf in de EBI te verlengen. Er is geen link tussen klager en mr. D. Wiersum. Er kan met minder ingrijpende alternatieven worden volstaan, maar deze worden niet serieus overwogen.
Standpunt van verweerder
Klager voldoet aan de voorwaarden voor een plaatsing in de EBI. Op 20 oktober 2017 is klager aangehouden in Chili. Daarna is hij als verdachte van het leiding geven aan een crimineel samenwerkingsverband (CVS) naar Nederland overgebracht. Hij verblijft sindsdien in de EBI en staat op de GVM-lijst met het profiel extreem (laatste melding dateert van 16 januari 2020). Uit het rapport van het GRIP van 21 maart 2018 volgt dat eind 2015 het onderzoek 13Orinus is gestart, naar aanleiding van onder andere TCI-informatie waaruit zou blijken dat op zeer korte termijn zes liquidaties zouden plaatsvinden, waarbij klager genoemd werd als opdrachtgever. De verdenking bestaat dat klager leiding geeft aan een CVS dat zich bezighoudt met het witwassen van vele miljoenen euro’s, vermoedelijk afkomstig uit internationale handel in verdovende middelen. Klager wordt gezien als zeer vluchtgevaarlijk. Dit is onder meer gebaseerd op vergaande afscherming van zijn identiteit voor politie en justitie, het beschikken over valse legitimatiebewijzen en het beschikken over geld, macht en middelen. Daarbij zijn er sterke aanwijzingen dat klager beschikt over een huis in Dubai, waarmee geen uitleveringsverdrag is. Voorts maakt klager deel uit van de Mocro-oorlog.
In het GRIP-rapport van 14 september 2018 wordt concrete informatie gegeven over het lopende onderzoek 13Orinus naar de geweldsincidenten en klagers onderdeel daarin. Uit het rapport blijkt dat het OM op korte termijn voornemens is de verdenkingen uit te breiden met het opdracht geven tot liquidaties. Ook blijkt hieruit dat klager diverse contacten heeft met andere gedetineerden en dat hij contactpersoon was van diverse personen die de afgelopen jaren zijn geliquideerd.
Uit TCI-informatie van 4 januari 2018 blijkt dat er personen zijn die er veel voor over hebben klager op vrije voeten te krijgen. Ook dit belang zal sterker worden, wanneer klager een langdurige gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Bovendien blijkt dat er al langere tijd een dreiging voor klagers leven is.
Uit het GRIP-rapport van 26 maart 2019 blijkt dat PGP-communicatie is onderschept, waaruit volgt dat klager samen met T. afspraken maakt over te vermoorden mensen en dat hij een drie-eenheid vormt met T. en F. In dit verband is het OM voornemens een rechtshulpverzoek te doen uitgaan naar Chili en indien Chili daar gehoor aan geeft kan de tenlastelegging uitgebreid worden. Het OM heeft verder te kennen gegeven dat de onderlinge verhoudingen binnen de onderwereld gespannen blijven, niet in het minst nu een aanzienlijk aantal mannen uit deze onderwereld gedetineerd zijn en terecht staan of hebben gestaan.
Op 23 mei 2019 heeft het GRIP laten weten dat nieuwe PGP-communicatie is onderschept, waaruit blijkt dat een aantal criminelen op jacht is naar klager omdat ze hem verantwoordelijk houden voor een aantal moorden. In één specifiek geval is een notitie gevonden waaruit blijkt dat men een miljoen euro wil verzamelen om klager te laten vermoorden. Uit die PGP-informatie blijkt dat klager een grote rol speelt binnen de zware georganiseerde criminaliteit en verantwoordelijk wordt gehouden door diverse spelers voor meerdere moorden. Het OM houdt hem verantwoordelijk voor het witwassen van vijftien miljoen euro.
Het rechtshulpverzoek aan Chili in verband met uitbreiding van de feiten loopt nog. Op
23 mei 2019 is tijdens een pro-formazitting bepaald dat de zaak wordt gesplitst en klager eerst wordt vervolgd voor witwassen, het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van moorden en wapenbezit. Na toestemming van Chili zal de vervolging ten aanzien van moord opnieuw worden ingezet. Het GRIP heeft te kennen gegeven dat het rapport van 26 maart 2019 nog steeds onverminderd van kracht is en dat het noodzakelijk is klager, vanwege zijn eigen veiligheid en die van anderen, in een strak regime gedetineerd te houden.
Op 4 september 2019 heeft het GRIP een zeer uitgebreid rapport opgesteld waarin – kort samengevat – het volgende wordt gesteld. Uit de bevindingen binnen het onderzoek 13Orinus ten aanzien van de geweldstak van de organisatie valt op te maken dat klager ten tijde van de poging tot moord op M. in de december 2013 een prominente rol had in de Amsterdamse onderwereld. In de nasleep van de moord op M. lijkt klager een centrale rol te hebben ingenomen in het conflict. Klager lijkt daarbij nauw te hebben samengewerkt met F. en T., waarbij de organisaties van klager en T. een alliantie zijn aangegaan om de macht op de cocaïnemarkt te grijpen en tegenstanders uit de weg te ruimen.
Dat de organisatie, waarvan het OM denkt dat klager daaraan leiding geeft, zich bezighoudt met moorden blijkt eveneens uit gesprekken afkomstig van personen die tot het CSV van klager kunnen worden gerekend. De Ennetcom berichten geven bovendien zicht op de tegenstanders van klager en zijn organisatie. Uit deze berichten blijkt dat klager een grote man (‘de motor’) is die dood moet. Ook zijn kompanen moeten vermoord worden en staan op dodenlijsten. Het is de tegenstanders blijkbaar ook veel geld waard dat klager wordt vermoord. Met de huidige verdenking zal die liquidatiedreiging niet zijn afgenomen. Immers blijkt uit die berichten ook dat zij zien dat klager bezig is om iedere concurrent uit te schakelen. Het conflict dat in de berichten naar voren komt is bovendien niet weg. Nog steeds worden over en weer liquidaties gepleegd.
Naar aanleiding van de uitspraak RSJ, 20 augustus 2019, R-19/3458/GB, is op
10 september 2019 besloten om klager te selecteren voor de PI Leeuwarden. Klager is vervolgens op de wachtlijst van deze inrichting geplaatst. Op 18 september 2019 is de advocaat van de kroongetuige geliquideerd. Deze aanslag gaf aanleiding om de beslissing om klager uit de EBI te plaatsen aan te houden en te heroverwegen. Bovenstaande informatie is vervolgens in de Selectie-adviescommissie (SAC) EBI van 3 oktober 2019 gedeeld. De SAC EBI heeft geadviseerd om het verblijf van klager in de EBI te verlengen.
Op 8 oktober 2019 is door het GRIP een nieuw rapport opgesteld waaruit het volgende – kort samengevat – blijkt. Tijdens de pro-forma zitting van 7 augustus 2019 heeft het OM aangegeven dat er nog steeds sprake is van serieus vlucht- en recidivegevaar. Het OM ziet de criminele organisatie van klager niet als één vastomlijnde groep mensen met één hiërarchische structuur. Er lijkt eerder sprake te zijn van een aantal samenwerkingsverbanden. Het OM stelt zich op het standpunt dat de geweldstak uit het CSV waar T. leiding aan geeft uit andere personen bestaat dan de geweldstak uit het CSV waar klager leiding aangeeft. De twee CSV’s bestaan naast elkaar en zijn fluïde.
De reclassering heeft negatief geadviseerd op klagers verzoek om middels elektronisch toezicht zijn voorarrest buiten de inrichting te kunnen doorbrengen, nu de feiten waar klager van wordt verdacht niet gebonden zijn aan een specifieke locatie of een specifiek tijdstip. Bovendien is er volgens de reclassering een hoog risico op vluchtgevaar. De rechtbank heeft op 7 augustus 2019 het verzoek tot schorsing of elektronisch toezicht nadrukkelijk afgewezen omdat er nog steeds geldende gronden voor vluchtgevaar, recidivegevaar en collusiegevaar bestaan.
Het meest recente GRIP-rapport van 28 oktober 2019 voegt hier - onder andere - aan toe dat T. een aantal liquidaties in overleg met klager of in opdracht van hem heeft uitgevoerd. Dit waren personen met wie klager zakelijke problemen had. Klager wil de buitenwereld doen geloven dat hij schone handen heeft en niet bij deze liquidaties betrokken is.
De moord op de advocaat van de kroongetuige wordt gezien als een aanslag op de rechtstaat hetgeen heeft geleid tot een nieuwe beoordeling van de beslissing om klager uit de EBI te plaatsen. Nu duidelijk is geworden is dat de CSV waaraan T. leiding geeft en het CSV waaraan klager leiding geeft naast elkaar bestaan en fluïde zijn, dient ieder risico uitgesloten te worden. Dat zowel T. als F. niet in dezelfde zaak worden vervolgd als die waarin klager wordt vervolgd, doet daar niet aan af.
Het klopt dat er in de beslissing van 18 november 2019 informatie is opgenomen die eerder bekend was. Echter kan dergelijke informatie nog altijd actueel zijn en hiermee invloed hebben op mogelijke risico’s. Daarnaast is er in de beslissing ook nieuwe informatie opgenomen die op het moment van de vorige verlenging op 18 april 2019 nog niet bekend was. Ook was klagers risicoprofiel inderdaad afgeschaald van extreem naar hoog, maar is deze inmiddels weer opgeschaald naar extreem.
Het monitoren van de contacten van klager in een reguliere inrichting is, ook met het opleggen van beperkende maatregelen zoals controle op post, telefoon en bezoek, vrijwel niet mogelijk. Klager kan in een regime van beperkte gemeenschap contacten onderhouden met medegedetineerden waardoor het niet valt uit te sluiten dat deze worden ingezet om contacten met derden te onderhouden, waardoor het risico op ontvluchting en het onaanvaardbare maatschappelijke risico bij ontvluchting niet kan worden uitgesloten. Ook plaatsing op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden, nog afgezien van het feit dat klager in een dergelijk regime gedragsmatig niet thuis hoort, sluit dit risico niet uit. Alleen plaatsing in de EBI als ultimum remedium volstaat om het vluchtrisico en het risico op maatschappelijke onrust in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten tot een minimum te beperken.
Het EBI-regime wordt over het algemeen als zwaar ervaren. Er is daarom naar alternatieven gekeken om klager elders te plaatsen. Echter gelet op de feiten, in samenhang bezien, is er sprake van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten als bedoeld in artikel 6, onder a, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Daarnaast vormt klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, in termen van maatschappelijke onrust, in geval van ontvluchting, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is, als bedoeld in artikel 6, onder b, van de Regeling. De bestreden beslissing kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
3. De beoordeling
De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.
Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of
c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.
In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.
De beroepscommissie stelt voorop dat een plaatsing in de EBI, de inrichting met het hoogste beveiligingsniveau, als ultimum remedium dient te worden aangemerkt (RSJ 3 september 2018, R-404). De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat bij een verlenging van verblijf van klager in de EBI telkens dient te worden beoordeeld of de plaatsing in de EBI nog proportioneel is en nodig is of dat (al dan niet met toepassing van specifieke beveiligingsmaatregelen) met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB). Bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor de gedetineerde, een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie (RSJ 8 oktober 2018, R-376).
Klager, die sinds 22 maart 2018 in Nederland is gedetineerd, verblijft sinds 10 april 2018 in de EBI. Op 20 augustus 2019 heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de verlenging van zijn verblijf in de EBI gegrond verklaard (RSJ 20 augustus 2019, R-19/3458/GB) en aan verweerder opdracht gegeven om een nieuwe beslissing te nemen.
Op 10 september 2019 heeft verweerder besloten om klager uit de EBI en in het HVB van de PI Leeuwarden te plaatsen. Terwijl klager op de wachtlijst van het HVB stond, is op
18 september 2019 de advocaat van de kroongetuige in het Marengo proces, mr. D. Wiersum, doodgeschoten. Deze liquidatie heeft de samenleving zeer ernstig geschokt en heeft hevige gevoelens van onrust veroorzaakt. Vervolgens heeft verweerder op 31 oktober 2019 besloten de eerder genomen beslissing van 10 september 2019, om klager uit de EBI te plaatsen, te herroepen. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en op 23 april 2020 heeft de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond verklaard (R-19/5133/GB).
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 20 augustus 2019 reeds geoordeeld dat, gelet op de toen aanwezige feiten en omstandigheden, de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI niet langer in stand kon blijven en dat nader onderzocht en gemotiveerd diende te worden of met minder ingrijpende alternatieven kon worden volstaan.
Na 20 augustus 2019 hebben zich, met uitzondering van de moord op mr. D. Wiersum, geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan. De beroepscommissie heeft in haar beslissing RSJ 23 april 2020, R-19/5133/GB geoordeeld dat de herroeping van de beslissing om klager uit de EBI te plaatsen, naar aanleiding van de moord op mr. D. Wiersum, op dat moment niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. In deze uitspraak heeft de beroepscommissie onder meer het volgende overwogen:
“De beroepscommissie is van oordeel dat met de liquidatie van de advocaat van de kroongetuige een dermate uitzonderlijke situatie was ontstaan dat van verweerder verwacht mocht worden dat bij de plaatsing van gedetineerden geen risico’s genomen werden. Daarbij diende het belang van de veiligheid van de samenleving te prevaleren boven individuele of persoonlijke belangen, zoals die van klager. Aangezien mr. D. Wiersum de advocaat was van de kroongetuige in het Marengo proces met T. als hoofdverdachte, werd de naam van T, vrijwel meteen in verband gebracht met de liquidatie. Nu er aanwijzingen waren dat klager mogelijke banden heeft met T., heeft verweerder op dat moment geen enkel risico genomen met het gevolg dat de beslissing om klager uit de EBI te plaatsen is herroepen.”
Er was derhalve sprake van een uitzonderlijke situatie, die snel handelen van verweerder vereiste. Thans is evenwel de verlengingsbeslissing van de plaatsing van klager op de EBI aan de orde. De beroepscommissie constateert dat, op het moment van het nemen van de bestreden beslissing en ook tijdens de behandeling van dit beroep, concrete aanwijzingen voor mogelijke betrokkenheid van klager bij de liquidatie van de advocaat ontbreken. Ook is er – sinds de hiervoor genoemde beslissing van de beroepscommissie van 20 augustus 2019 - geen sprake van andere nieuwe concrete feiten of omstandigheden, die de beroepscommissie tot een ander oordeel dan in genoemde beslissing zouden nopen. Gelet hierop kan de onderhavige beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI dan ook niet in stand blijven en dient nader onderzocht en gemotiveerd te worden of met minder ingrijpende alternatieven kan worden volstaan. De bestreden beslissing dient dan ook te worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 23 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en, drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter