Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5567/GB, 10 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

Nummer   R-19/5567/GB

 

Betreft   [klager]

Datum   10 april 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar één van de huizen van bewaring (HVB’s) binnen de regio’s Den Haag, Amsterdam of Utrecht.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 13 december 2019 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft in zijn beroepschrift de gang van zaken in de PI Almelo beschreven. Hij heeft verzocht om overplaatsing naar één van de HVB’s binnen de regio’s Den Haag, Amsterdam of Utrecht, omdat de directeur van de PI Almelo weigert poststukken aan hem uit te reiken en poststukken van hem te verzenden. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft bevestigd dat er geen sprake is van voortgezet crimineel handelen binnen detentie. De directeur van de inrichting opent ook geprivilegieerde poststukken van klager. Deze poststukken mogen – zelfs als er wantrouwen bestaat omtrent de inhoud – niet buiten klagers aanwezigheid worden geopend.

De directeur van de inrichting heeft een grote hoeveelheid bankafschriften van klager in beslag genomen. Klager is hiervan niet op de hoogte gesteld. Bankdocumenten en andere documenten die aan klager zijn gericht en vertrouwelijk zijn, worden zonder reden door de directeur van de inrichting gekopieerd. Klager vraagt zich af of dit wettelijk wel is toegestaan, waar deze kopieën worden bewaard en wie ze allemaal kan inzien. Sinds 9 september 2019 is er van drie buitenlandse rekeningen van klager een aanzienlijk bedrag gestolen. Klager heeft er geen goed gevoel bij dat zijn bankafschriften ergens op de plank in een kast liggen bij de binnenkomst afdeling delinquenten (BAD) en de afdeling bevolking, omdat de schoonmakers de bankafschriften dan ook kunnen bekijken.

Klager zit al zestien maanden in voorlopige hechtenis op basis van een valse aangifte en hij is het slachtoffer van fraude. De valse aangifte is ingediend door personen die al jarenlang frauderen en zijn bezittingen verduisteren. Gezien de gang van zaken in de inrichting wil klager zo snel mogelijk weg uit de PI Almelo. Klager wil worden overgeplaatst naar een PI buiten de provincie Overijssel.

 

Standpunt van verweerder

Klager dient zich bij klachten over de inrichting te richten tot de directeur van de inrichting. Hij heeft inmiddels een klacht ingediend tegen de beslissing van de directeur. Wat klager in zijn verzoek tot overplaatsing aanvoert, vormt geen aanleiding het verzoek toe te wijzen, omdat het om een inrichtingsaangelegenheid gaat.

 

3. De beoordeling

Uit het dossier komt naar voren dat klager voorlopig gehecht is en in het HVB van de PI Almelo verblijft. De rechtbank heeft klager veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Klager heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Nu klager niet meer vóór veroordeling in eerste aanleg is gedetineerd, maar ook niet tot een gevangenisstraf is veroordeeld, bestaat er op basis van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geen voorkeur voor de inrichting (of het arrondissement) waar klager verblijft. Dat neemt niet weg dat klager een goede reden moet aanvoeren om te kunnen worden overgeplaatst.

Voor zover klager het niet eens is met de door de directeur van de PI Almelo genomen beslissingen, kan hij zich – op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) – bij de beklagcommissie van de PI Almelo beklagen. Klagers klacht over de situatie binnen de PI Almelo vormt geen reden voor overplaatsing.

De beroepscommissie merkt tot slot op dat uit het selectieadvies blijkt dat klager regelmatig bezoek ontvangt van zijn zakenpartners en zijn advocaat. Hij is dus niet verstoken van bezoek. Van enig ander belang tot overplaatsing naar één van de HVB’s binnen de regio’s Den Haag, Amsterdam of Utrecht is in het geheel niet gebleken. Nu klager geen goede redenen heeft aangevoerd op grond waarvan hij zou moeten worden overgeplaatst, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 10 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven