Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5777/GB, 14 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

Nummer    R-20/5777/GB

Betreft       klager

Datum       14 april 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 januari 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. Landsman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing tot afwijzing van klagers verzoek is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd, althans gebaseerd op onjuiste gronden. Klagers vonnis is wel onherroepelijk nu het appel is ingetrokken. Daarnaast dient er een nieuwe risicoschatting plaats te vinden. De beschikbare informatie is achterhaald. Klager beschikt wel over een geschikt verlofadres, namelijk de woning waar zijn oom en tante wonen. "Naam woningcomplex" gaat om zelfstandige (huur)seniorenwoningen en niet om - zoals de politie aangeeft - een verzorgings- en/of verpleeghuis. Bij de nagekomen brief van klagers raadsman van 11 maart 2020 is een huurovereenkomst gevoegd. De beheerder van het wooncomplex heeft aan klagers raadsman bevestigd dat geen sprake is van enige zorgaanbieding in het complex en dat het, zolang de rust gewaarborgd blijft, aan de huurder is wie er in de woning verblijft. Het nieuwe negatieve advies van de politie over het verlofadres, waar verweerder naar verwijst in de reactie, is niet bij de stukken gevoegd. De reclassering heeft op 9 maart 2020 aan klagers raadsman bevestigd dat, nu geen sprake is van een woonzorgcentrum en mits de verhuurder geen bezwaar heeft, op het opgegeven verlofadres wel elektronische controle mogelijk is. Klagers raadsman stelt in zijn nagekomen brief van 20 maart 2020 dat het informatierapport van de politie van 7 oktober 2019 - anders dan de stelling van verweerder dat sprake is van een hoog recidiverisico - geen enkele blijk geeft van een dergelijk recidiverisico.

Buiten detentie zal op de korte termijn gestart worden met verdiepingsdiagnostiek bij De Waag. Voorts heeft de psycholoog van het Justitieel Complex Zaanstad op 25 februari 2020 schriftelijk laten weten dat behandeling van klager binnen detentie niet mogelijk is en dat diagnostiek en verdere behandeling bij bijvoorbeeld De Waag wenselijk is. Gelet op al deze omstandigheden zijn de adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de reclassering achterhaald. Uit het vonnis van de rechtbank is niet gebleken dat de aan klager opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bedoeld is voor re-integratie. Klager voldoet aan de eisen voor plaatsing in een BBI. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren dan wel de beslissing aan te houden in afwachting van nieuwe adviezen van de reclassering en het OM.

Standpunt van verweerder

Het opgegeven verlofadres is opnieuw nagegaan en het is juist dat de woning een seniorenwoning betreft en geen verzorgings- en/of verpleeghuis. De politie heeft het verlofadres, op grond van deze nieuwe informatie, opnieuw afgekeurd. Uit het reclasseringsadvies van oktober 2019 blijkt dat zij geen elektronische controle (EC) willen uitvoeren op het opgegeven verlofadres in verband met middelengebruik dan wel gokgedrag. Daarnaast is het verlofadres niet geschikt, omdat klager zich daar niet kan inschrijven. De hoofdbewoner zou dan gekort worden op zijn uitkering.

Het OM overweegt dat in het Pro Justitia-rapport van 19 juli 2019 staat dat het recidiverisico voor een fysiek agressief delict wordt geschat als ‘hoog’, omdat sprake is van beperkt probleeminzicht bij klager en gelet op zijn justitiële documentatie. Hij is meermalen veroordeeld voor geweldsdelicten. Het OM stelt dat sprake is van een risico voor ongestoord verlof als gevolg van klagers persoonlijkheid. Eerdere veroordelingen en toezicht van de reclassering hebben niet geleid tot gedragsverandering of recidivevermindering. Verweerder acht de adviezen niet verouderd, nu het Pro Justitia-rapport dateert uit juli 2019. Hoewel het begrijpelijk is dat klager langzaam aan wil re-integreren, volgt uit het advies van het OM dat vrijheden kunnen leiden tot een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Klager voldoet daarom niet aan de vereisten voor plaatsing in een BBI.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 24 april 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek, wegens een ernstig geweldsdelict. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 oktober 2020.

Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een BBI gedetineerden worden geplaatst die:

- een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;
- een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;
- beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
- zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een BBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een BBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

De beroepscommissie overweegt dat uit het dossier blijkt dat klager meermaals is veroordeeld voor geweldsdelicten en ook begeleiding van de reclassering opgelegd heeft gekregen. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen en begeleiding door de reclassering recidive niet kunnen voorkomen. Klager ontkent het delict te hebben gepleegd in de zaak waarvoor hij thans is gedetineerd en ziet zichzelf als slachtoffer. Door de ontkennende houding van klager kon de reclassering geen inschatting maken van het recidiverisico. Evenwel wordt in het meest recente Pro Justitia-rapport van 19 juli 2019 het risico voor een fysiek agressief delict ingeschat als ‘hoog’, gelet op het beperkte probleeminzicht en de justitiële documentatie van klager. Voorts blijkt uit het dossier dat er aanwijzingen zijn voor problematisch middelengebruik van klager en dat klager het feit waarvoor hij is veroordeeld onder invloed heeft gepleegd. Niet is uit te sluiten dat verlof zal leiden tot alcoholmisbruik en drugsgebruik en, in het verlengde daarvan, recidive.

Op grond van het voorgaande concludeert de beroepscommissie dat klager niet voldoet aan de eisen voor plaatsing in een BBI, omdat geen sprake is van een beperkt vlucht- en/of maatschappelijk risico. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 14 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande ui mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven