Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6454/GV, 3 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer    R-20/6454/GV

 

Betreft      [klager]

Datum      3 april 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 maart 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.A. Prins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers zoon is in februari ernstig ziek geworden en opgenomen in het Wilhelmina kinderziekenhuis in Utrecht ter diagnostiek. Tegen deze achtergrond is op 28 februari 2020 verzocht om strafonderbreking, zodat klager zijn zieke zoon en familie kan verzorgen en ondersteunen. De medische situatie van klagers zoon is sinds half maart 2020 verder verslechterd en hij is wederom opgenomen in het ziekenhuis, waar hij een zware operatie zal moeten ondergaan. De medische situatie van klagers zoon betreft een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke levenssfeer van klager die strafonderbreking rechtvaardigt.

Het verzoek is afgewezen omdat de verzorging van klagers zoon niet van klager afhankelijk is, aangezien zijn zoon in het ziekenhuis verblijft. Met de medisch adviseur ziet verweerder wel gronden voor het verlenen van incidentele verloven, maar die kunnen in verband met de maatregelen tegen het Coronavirus geen doorgang vinden. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie volgt niettemin dat ook indien sprake is van externe instanties, zoals een ziekenhuis, die verzorging bieden, er gronden kunnen zijn voor strafonderbreking om de naasten te kunnen ondersteunen (bijvoorbeeld RSJ 10 december 2015, 15/3820/GV). Aangezien klagers zoon jong is en vanzelfsprekend een aangrijpende, onduidelijke en angstige periode tegemoet gaat, is de aanwezigheid van zijn eigen vader van essentieel belang en evident onvervangbaar. Klager kan daarom bij uitstek verzorging bieden op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). De bestreden beslissing is voorts genomen voordat de situatie van klagers zoon verder is verslechterd, zodat dit belang op dit moment groter is dan toen het verzoek is ingediend.

In de rechtspraak van de beroepscommissie is voorts zichtbaar dat wordt gekeken naar alternatieven voor strafonderbreking, daar dit een draconische bevoegdheid betreft. Het communiceren via Skype, genoemd door verweerder als mogelijke wijze van communiceren, is ontoereikend, aangezien de kans groot is dat dit logistiek niet of zeer moeilijk te bewerkstelligen is terwijl klagers zoon in het ziekenhuis ligt. Het is immers onduidelijk wanneer hij wordt behandeld, wanneer hij bij zinnen is en of dit overeenkomt met de momenten waarop klager in de inrichting zou kunnen Skypen. Bovendien wordt hiermee de wenselijke fysieke aanwezigheid van klager niet bewerkstelligd. Met andere woorden: het voorgestelde alternatief is volstrekt ontoereikend.

Tegen de achtergrond van de voorzorgsmaatregelen rondom het Coronavirus, die blijkens recente berichtgeving nog enkele maanden zullen voortduren, zijn er geen redelijke alternatieven voorhanden om klager zijn zoon te laten steunen.

 

Standpunt van verweerder

De uitspraak waar klagers raadsman naar verwijst, betreft een zaak die niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. Klagers raadsman geeft aan dat communicatie via Skype moeilijk te bewerkstelligen is. Hieruit blijkt niet dat al daadwerkelijk is geprobeerd om op deze manier te communiceren. Er is niet aangegeven dat klager reeds een verzoek hiertoe bij de inrichting en het ziekenhuis heeft ingediend. Dat het voor klager en zijn zoon prettiger en meer gewenst is dat ze fysiek bij elkaar kunnen zijn, is begrijpelijk.

Klagers raadsman geeft ook aan dat de situatie van klagers zoon inmiddels is verslechterd. Er is inmiddels ook een nieuw verzoek tot strafonderbreking ingediend waarvoor nieuwe adviezen worden ingewonnen. Eventuele nieuwe informatie zal in de nieuwe adviezen en de beslissing worden meegewogen.

Nu klagers zoon in het ziekenhuis de benodigde zorg krijgt, behoeft klager hem niet te verzorgen. De noodzaak tot strafonderbreking ontbreekt dan ook. Het feit dat klager zijn zoon wil steunen in deze moeilijke periode, maakt dit niet anders. Uit de bijgevoegde brief van het ziekenhuis en het advies van de medisch adviseur blijkt deze noodzaak niet. Het is spijtig dat incidentele verloven in verband met de Coronamaatregelen op dit moment geen doorgang kunnen vinden. In de komende periode zou klager in de inrichting een verzoek tot beeldbellen kunnen doen, zodat hij en zijn zoon, al is het op afstand, contact met elkaar kunnen hebben.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek tot strafonderbreking. Dit vanwege de bijzondere situatie die is ontstaan door de Coronamaatregelen, waardoor incidenteel verlof niet kan worden genoten. Klager houdt zich goed aan de afspraken. Hij is als zelfmelder binnengekomen en twee eerdere onbegeleide verloven zijn goed verlopen.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

De medisch adviseur heeft op 26 februari 2020 een advies uitgebracht en acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. De gezondheidstoestand van klagers zoon is verder achteruit gegaan. Zijn cardiale situatie is instabiel en hij ligt op de hartbewaking. De diagnostiek is nog niet rond en er wordt actief en intensief behandeld om symptomen te bestrijden. Als er duidelijkheid is over de precieze diagnose, zal aanvullende klinische behandeling gestart worden. Er is geen acuut levensgevaar. Gelet op het verblijf in het ziekenhuis is klagers zoon voor wat betreft de aan hem te verlenen zorg niet afhankelijk van de aanwezigheid van zijn vader. Gezien de instabiele situatie en de besluiten die binnenkort door beide ouders genomen dienen te worden voor wat betreft de behandeling, wordt wel een medische grond aanwezig geacht voor het meerdere malen kunnen genieten van incidenteel verlof.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft conform het advies van de medisch adviseur negatief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 11 september 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek, wegens diefstal (met geweld). De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 6 februari 2023.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig ziek kind.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, omdat zijn dertienjarige zoon in het ziekenhuis ligt vanwege (diagnostiek naar) een mogelijk ernstige aandoening en klager zijn zoon wil steunen en er voor hem wil zijn in deze moeilijke periode.

Het verzoek is – zakelijk weergegeven – afgewezen omdat (in de fase van het ziekteproces ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing) de noodzaak tot strafonderbreking onvoldoende is gebleken. Daarbij is opgemerkt dat door de PI naar andere mogelijkheden moet worden gezocht om het contact tussen klagers zoon en klager met enige regelmaat mogelijk te maken. Verweerder heeft het belang van het ondergaan en de continuïteit van klagers detentie groter geacht dan diens belang om door middel van een strafonderbreking vaker bij zijn zoon aanwezig te kunnen zijn.

De beroepscommissie stelt voorop dat sprake is van een bijzondere en ongekende periode als gevolg van de zogeheten Coronacrisis. In het kader van het beheer van deze crisis hebben de directeuren van de PI’s maatregelen getroffen ter voorkoming van besmetting met en/of verspreiding van het virus binnen hun inrichtingen. In het geval van klager brengt dit onder andere met zich mee dat aan hem niet langer incidenteel verlof wordt verleend om zijn zoon te kunnen bezoeken in het ziekenhuis. Dat dit ingrijpend is voor klager en zijn familie, maakt echter nog niet dat strafonderbreking vervolgens dus is aangewezen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de afwijzing van het verzoek door verweerder, gelet op de gezondheidstoestand van klagers zoon op dat moment en gezien het advies van de medisch adviseur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij heeft de beroepscommissie ook acht geslagen op de omstandigheid dat niet gebleken is dat de PI niet naar andere mogelijkheden zoekt om het contact tussen klagers zoon en klager met enige regelmaat te laten plaatsvinden, zoals verweerder voorstaat in zijn beslissing.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. R. Smeijers, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven