Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4587/GA, 9 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4587/GA

betreft: [Klager]            datum: 9 april 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens [….], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Hoogvliet te Rotterdam, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2020, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsman, mr. E. Janse, gehoord. Voorts is gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Hoogvliet. Klager heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en heeft om die reden dan ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting. Mr. E. Janse deelt desgevraagd mee dat hij waarneemt voor mr. M.G. Cantarella.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf ingaande op 19 juli 2019 voor de duur van zeven dagen, waarbij tot 21 juli sprake was van opsluiting in een strafcel, met toepassing van cameratoezicht, en de resterende dagen verblijf op eigen cel zonder cameratoezicht en zonder televisie, vanwege het in ontvangst nemen en inslikken van contrabande, gegeven door een bezoeker tijdens het bezoekuur (Ho-2019-000285).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk contrabande tijdens het bezoek aan klager werd overhandigd. Wellicht hebben bewakers gezien dat klager zijn tandprothese uit zijn hand heeft laten vallen, die vervolgens door de bezoekster aan klager is teruggegeven, waarop klager deze weer in zijn mond heeft gestopt. Ook de medewerkers hebben tijdens het aanspreken van klager hun twijfels geuit over het antwoord op de vraag of contrabande aan klager werd overhandigd. Klager begrijpt niet dat de bezoekster tegenover het personeel van de penitentiaire inrichting (p.i.) heeft verklaard dat zij een hoeveelheid softdrugs en cocaïne aan klager heeft overhandigd. Klager kan het niet anders verklaren dan dat dit aan haar labiele geestesgesteldheid te wijten is. Het kan zijn dat zij zich op dat moment geïntimideerd voelde of onder druk werd gezet. De medische gesteldheid van klager liet het bovendien niet toe dat hij verdovende middelen inslikt.

De directeur sluit zich aan bij hetgeen in het verweerschrift is opgenomen en bij hetgeen bij de beklagrechter is aangevoerd. Desgevraagd deelt de directeur mede dat hij daar geen nadere toevoegingen op heeft.

 

3.         De beoordeling

Op 18 augustus 2019 is bij het bezoekmoment met behulp van cameratoezicht waargenomen dat klager iets overneemt van zijn bezoekster. Door medewerkers van de p.i. is navraag gedaan bij de bezoekster. De bezoekster heeft daarop meegedeeld dat zij softdrugs en cocaïne aan klager heeft overhandigd tijdens het bezoek. De beroepscommissie heeft geen reden aan de verklaring van bezoekster te twijfelen. Van een zwakke psychische gesteldheid aan haar zijde, zoals door klager wordt gesteld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat zij onder druk is gezet door de medewerkers. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, heeft de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf aan klager kunnen opleggen.

Hoewel de beroepscommissie eerder heeft overwogen dat het (in beginsel) van belang is dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure (RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA), zal de beroepscommissie daar in deze zaak geen consequenties aan verbinden, nu naast de omstandigheid dat het overhandigen en in de mond stoppen is waargenomen door medewerkers van de p.i. de bezoekster van klager aan hen desgevraagd heeft meegedeeld contrabande te hebben overhandigd aan klager.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met verbetering van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 9 april 2020.

 

 

 

 

secretaris                    voorzitter

 

 

Naar boven