nummer: R-19/2961/GA
betreft: [klager] datum: 31 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 januari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. B.J. de Pree, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Klager krijgt al een week geen vers eten individueel toegekend, maar dient er telkens voor te zorgen dat hij de juiste maaltijd krijgt, welke hij moet wegnemen uit een door de inrichting bijeen geplaatste hoeveelheid bakken. (klachtnummer ZB 2018-625).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De 'zwarte bakken' werden, nadat het groepshoofd van de afdeling gestopt was met de versmaaltijden, neergezet op de afdeling en waarbij er niet meer werd uitgedeeld. Uit RSJ 29 december 2017, 17/2279/GA, volgt dat onder de zorgplicht van de directeur valt dat aan iedere gedetineerde voldoende voedsel individueel wordt verstrekt. Dat is in deze niet gebeurd. Enkel zijn dagelijks de zwarte bakken ergens op de afdeling gezet en éénieder moest maar zorgen dat hij zijn (juiste) maaltijd kreeg.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Nadat het groepshoofd gestopt was met het verzorgen van de versmaaltijden, is op de afdeling van klager overgegaan tot de verstrekking van maaltijden in een aantal zwarte bakken. Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat de verstrekking aan de gedetineerden van de maaltijden in deze bakken niet overeenkomstig de in artikel 44 van de Pbw op de directeur rustende zorgplicht heeft plaatsgevonden. De maaltijden werden niet individueel verstrekt en klager moest er zelf voor zorgen dat hij de juiste maaltijd wegnam (zie in dit verband RSJ 10 januari 2020, R-19/2964/GA). Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt aan klager een tegemoetkoming toe voor het door hem ondervonden ongemak. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 15,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 maart 2020.
secretaris voorzitter