Nummer: R-19/5337/GA
Betreft: [Klager] datum: 30 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 november 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 5 februari 2020, gehouden in de p.i. Lelystad, is namens klager mr. […], kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. C. Stroobach, gehoord. Namens de directie is mevrouw […], juridisch medewerkster bij de p.i. Zwolle gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Als toehoorder was de heer […], lid van de Raad, aanwezig.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 21 november 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft geen psychotische problematiek en is het dan ook niet eens met de dwangbehandeling. Hij erkent wel dat hij psychische problematiek heeft en verblijft daarvoor ook in het PPC. Voor deze problematiek slikt hij reeds (zonder verzet) rustgevende en kalmerende medicatie. Hij begrijpt niet dat hij ineens antipsychotica moet nemen, terwijl bij hem geen psychotische problematiek is vastgesteld. De observatie dat hij zich in zijn eigen binnenwereld zou terugtrekken, is niet onderbouwd. Voor zover wordt verwezen naar eerdere psychotische episodes van klager is dit niet relevant, nu daarvan op dit moment geen sprake is. Klager bestrijdt niet dat zich incidenten hebben voorgedaan, maar bestempelt deze als kattenkwaad. Dat maakt nog niet dat dit het gevolg van een psychose zou zijn. Klagers gedrag richting personeel en zijn prikkelbaarheid kunnen ook met andere medicatie worden ondervangen en hoeven niet direct met antipsychotica te worden aangepakt. Zijn prikkelbaarheid is bovendien te verklaren door het feit dat klager reeds zes maanden in voorlopige hechtenis verblijft zonder enig uitzicht op een inhoudelijke behandeling. Hij raakt daarvan behoorlijk gefrustreerd. Hij krijgt momenteel Zyprexa en ondervindt daar veel nare gevolgen van. Hij voelt zich beperkt in zijn denken, trekt hierdoor juist meer in zijn binnenwereld, ligt veel op bed en voelt zich slap. Het is onvoldoende aannemelijk dat het gevaar dat klager zou veroorzaken zonder dwangbehandeling niet zou kunnen worden weggenomen.
Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers behandelend psychiater heeft vastgesteld dat sprake is van een stoornis in het schizofrene spectrum, middelengebruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met onderliggend paranoïde wanen die het antisociale gedrag negatief beïnvloeden. Klager heeft dan ook wel degelijk psychotische problematiek. Hij is na het staken van een vrijwillig depot in toenemende mate geagiteerd. Dat blijkt onder meer uit de rapportage van 14 september 2019. Klager is ten tijde van dat rapport naar een time out-cel overgeplaatst, omdat hij zijn celruitje kapot had geslagen. Dit deed hij omdat hij zijn zin niet kreeg. Ook was hij via de intercom verbaal agressief en dreigde hij het personeel bij het ontbijt de volgende ochtend in elkaar te slaan. Op 4 november 2019 heeft hij een brandmelder laten afgaan. Verder heeft hij eens een appel klaargelegd om een personeelslid mee te bekogelen zodra zij de deur zou opendoen. Volgens de psychiater is sprake van agressie die voortkomt uit klagers antisociale persoonlijkheidsstoornis en wordt gevoed door paranoïde ideeën. Klager heeft uitspraken gedaan over het mishandelen van personeel en is daarop niet aan te spreken. Hij meent volledig in zijn recht te staan. Vanuit zijn stoornis heeft hij een diepgewortelde achterdocht jegens hulpverleners en er zijn complottheorieën en betrekkingsideeën bij hem waargenomen. Hij negeert het personeel en stelt een dusdanige agressie te ervaren dat hij de behoefte heeft een etenskar om te duwen en personeel te slaan. Hij is zeer dreigend en zijn gedrag naar vrouwelijke personeelsleden is ontoelaatbaar. Het is steeds moeilijker geworden hem te benaderen, omdat hij steeds meer uit contact gaat. Hij verblijft op een intensieve zorgafdeling om prikkels te vermijden en hem optimale begeleiding te kunnen bieden. Hij heeft binnen de p.i. Zwolle al op verschillende afdelingen verbleven en wordt steeds weer overgeplaatst, omdat zijn gedrag op de verschillende afdelingen niet hanteerbaar was. Er is veel met hem gesproken over de noodzaak medicatie in te nemen, maar hij weigert deze in te nemen. Hij heeft eenmalig vrijwillig een depot geaccepteerd en gedurende die periode hebben zich geen incidenten voorgedaan. Vorige dwangbehandelingen hebben een positieve invloed op klager gehad. Het toepassen van een a-dwangbehandeling was, gezien klagers toestandsbeeld, volstrekt noodzakelijk. Sinds de aanvang van de dwangbehandeling is klager beter te corrigeren en er hebben sindsdien geen incidenten plaatsgevonden. De dwangbehandeling slaat dan ook aan en heeft een gunstig effect op klager. Voor aanvang daarvan was hij niet bestendig in onder meer het volgen van therapieën en haakte hij steeds op het laatste moment af. Inmiddels neemt hij wel deel aan verschillende therapieën. Hij weigert echter nog steeds de voorgeschreven medicatie vrijwillig in te nemen. De onderhavige a-dwangbehandeling eindigt op 21 februari 2020 en de psychiater is voornemens deze te verlengen.
3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door adviezen van klagers behandelend psychiater en de psychiater die niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht, komt naar voren dat een stoornis in het schizofrene spectrum bij klager is vastgesteld. Daarnaast is in 2016 een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij hem vastgesteld. Hij heeft (vanuit zijn stoornis) een diepgewortelde achterdocht jegens hulpverleners. Ook zijn complottheorieën en betrekkingsideeën waargenomen en lijdt hij aan paranoïde wanen. Er is sprake van dreiging en agressie die voortkomen uit klagers antisociale persoonlijkheidsstoornis en gevoed worden door paranoïde ideeën. Klager was in de periode voorafgaand aan het toepassen van de bestreden dwangbehandeling in toenemende mate geagiteerd en prikkelbaar. Hij trad steeds meer uit contact, gaf aan een dusdanige agressie te ervaren dat hij de behoefte voelde personeelsleden te mishandelen en vertoonde ontoelaatbaar gedrag richting vrouwelijke personeelsleden.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een stoornis als bedoeld in de Pbw. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat hij vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Er is eerder een dwangbehandeling ten aanzien van klager toegepast wegens dreiging en agressie voortkomend uit psychotische belevingen en dit heeft een gunstige invloed op zijn welzijn en gedrag gehad. Bovendien heeft hij eerder vrijwillig een depot geaccepteerd en hebben gedurende die periode geen incidenten plaatsgevonden. Na het staken van dat depot is hij in toenemende mate geagiteerd geraakt en uit contact getreden. Hij weigerde de hem voorgeschreven medicatie evenwel vrijwillig in te nemen en er is geen sprake van ziektebesef of –inzicht. Hij verbleef op een hoog-intensieve zorgafdeling om prikkels te vermijden en hem een optimale begeleiding te kunnen bieden. Ook zijn pogingen ondernomen klager aan (behandel)activiteiten te laten deelnemen, die niet slaagden vanwege het feit dat hij zich steeds meer in zijn psychotische binnenwereld terugtrok.
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden is tevens voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Namens de directeur is ter zitting toegelicht dat de dwangbehandeling aanslaat en een gunstig effect op klager heeft. Hij is sinds de aanvang van de dwangbehandeling beter te corrigeren en er hebben sindsdien geen incidenten plaatsgevonden. De beslissing van de directeur om bij klager een a-dwangbehandeling toe te passen kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 30 maart 2020.
secretaris voorzitter