Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5333/GB, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5333/GB

Betreft: [Klager]            datum: 30 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L. de Leon, namens [....], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 5 juli 2016 gedetineerd. Hij verblijft vanaf 25 oktober 2018 in de gevangenis van de p.i. Arnhem.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit het selectieadvies blijkt op zichzelf dat geen negatief advies is gegeven met betrekking tot het heldere en duidelijke verzoek tot overplaatsing. De uitvoerige beschrijving over klager getuigt van een positief verloop van zijn detentie en dit staat overplaatsing niet in de weg. Het verblijf van klager in de p.i. Arnhem is voor de achterban van klager niet wenselijk, in verband met de lange reistijd. De achterban is volledig woonachtig in Bergen op Zoom, hetgeen voor een enkel bezoek minimaal 310 kilometer reizen oplevert, nog los van eventuele omleidingen in verband met ongelukken en/of fileleed. De lange reistijd wordt als stressvol ervaren door klagers bezoekers. Klager wordt doorgaans twee keer per week bezocht, maar vier keer per week komt ook voor. Sinds de hervatting van zijn voorlopige hechtenis heeft klager zijn ouders niet meer in levenden lijve kunnen zien. De partner van klager, die overigens lijdt aan serieuze gezondheidsklachten, heeft inmiddels een aanrijding gehad op de snelweg op de terugweg vanuit Arnhem richting Bergen op Zoom. De minderjarige zoon van klager, die nog op de lagere school zit, ziet zijn vader nauwelijks, omdat hij niet wil verzuimen op school.

 

Klagers raadsman heeft per e-mail contact gehad met de negatief adviserende advocaat-generaal (A-G). De A-G laat weten dat de negatieve beslissing niet is gebaseerd op zijn negatieve advies, maar op de informatie van het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 11 november 2019. Het lijkt erop dat het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) is ingegeven door het feit dat het OM kennis krijgt van een “kaal” overplaatsingsverzoek en dat op basis daarvan conclusies verbonden worden aan het onduidelijke karakter van de achterliggende motieven van het verzoek. De raadsman heeft vervolgens de door de A-G en de Minister genoemde GRIP-informatie opgevraagd bij de Minister op 20 november 2019, maar deze is (nog) niet ontvangen.

Het zou volgens de Minister zeer ongewenst zijn klager te plaatsen in de gevangenis van de p.i. Dordrecht, nu daar een medegedetineerde verblijft met wie klager een conflict zou hebben. Dit is evenwel onjuist en onvoldoende onderbouwd, en kan de afwijzing van klagers verzoek dan ook niet rechtvaardigen.

Klager meent dat zijn verblijf binnen de inrichtingen tot nog toe, waaronder het verblijf in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) gedurende negen maanden, dusdanig zonder incidenten is verlopen dat erop vertrouwd mag worden dat hij zich hoe dan ook zal houden aan de regels in de inrichting, zelfs als sprake zou zijn van een medegedetineerde met wie klager in het verleden een conflict zou hebben gehad. Klager heeft geen belang om tijdens zijn detentie, gelet op de mogelijkheden van detentiefasering en verlof c.q. verloven, onregelmatig gedrag te vertonen. Klager voelt het dan ook als overdrijven door het GRIP, waardoor hij niet alleen nu, maar ook al in het verleden heeft moeten ervaren dat zijn detentie gemiddeld anders verloopt dan die van een doorsnee verdachte in voorlopige hechtenis. Ondanks dat, gedraagt klager zich als een modelgedetineerde en zorgt hij op geen enkele wijze voor problemen. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit het GRIP-rapport is gebleken dat het zeer ongewenst is dat klager wordt overgeplaatst naar de p.i. Dordrecht, vanwege een daar verblijvende medegedetineerde, met wie klager eerder een conflict heeft gehad. Het GRIP heeft aangegeven dat het onderzoek hiernaar nog loopt. Aangezien sprake is van een onderzoek en niet gezegd is dat een mogelijk handelen van klager de aanleiding van het onderzoek vormt, is het onwenselijk dat klager contact kan onderhouden met deze medegedetineerde in de p.i. Dordrecht, en andersom. Het onderzoeksbelang en de orde, rust en veiligheid in de inrichting wegen zwaarder dan de in het overplaatsingsverzoek aangegeven belangen van klager. Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.

4.         De beoordeling

4.1.      De directie van de p.i. Arnhem heeft geen bezwaar tegen een horizontale overplaatsing naar de p.i. Dordrecht, zo blijkt uit het selectieadvies van 20 november 2019. Uit het dossier volgt evenwel dat in een recent GRIP-rapport informatie is opgenomen waaruit blijkt dat het onwenselijk is dat klager wordt overgeplaatst, conform het overplaatsingsverzoek, naar de p.i. Dordrecht, omdat dat een onderzoek naar een conflict tussen klager en een medegedetineerde in de p.i. Dordrecht zou kunnen frustreren. De Minister heeft afdoende gemotiveerd dat het belang van dit onderzoek moet prevaleren boven het belang dat klager heeft bij een overplaatsing.

4.2.      Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4.3.      De beroepscommissie merkt nog op dat zij ervan uitgaat dat de Minister een nieuwe beslissing zal nemen op het verzoek om overplaatsing als de uitkomst van het GRIP-onderzoek daar aanleiding toe geeft, waarbij voorbij wordt gegaan aan de in artikel 18, vierde lid, van de Pbw genoemde termijn.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 30 maart 2020.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven