Nummer: R-19/5488/GB
Betreft: [klager] datum: 26 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Broere, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 27 augustus 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting Dordrecht.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep – samengevat – als volgt toegelicht.
Er is geen enkele gegronde reden aangevoerd door de Minister op basis waarvan sprake zou zijn van een onttrekkingsgevaar aan detentie. De politie en de reclassering hebben immers positief geadviseerd over de fasering van klager. Klager kan terecht in een koophuis in Roosendaal. Dreiging, waarover wordt gesproken, is niet aan de orde. Sterker nog, uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) blijkt niets in die richting. Puur omdat klager zou hebben gezegd dat hij wel weet waarvoor hij op moet passen, welke woorden hij niet op die manier heeft geuit en welke woorden bovendien betrekking kunnen hebben op velerlei situaties, wordt geoordeeld dat sprake is van een dreiging. Er had nadrukkelijker gemotiveerd moeten worden indien er daadwerkelijk een dreiging zou zijn. Daarnaast is ook het recidiverisico onvoldoende onderbouwd. Het advies van de reclassering hieromtrent wordt genegeerd, wat onbegrijpelijk is. Er is dus geen gevaar voor onttrekking aan de detentie en tevens geen gevaar voor recidive. Dit moet worden afgezet tegen het persoonlijk belang dat klager heeft bij de voortgang van zijn fasering. Hierbij wordt gewezen op het belang bij het onderhouden van zijn affectieve relatie, zijn contact met kinderen en familie, het onderhouden van zijn sociale netwerk en het gedegen resocialiseren, onder andere door de terugkeer in de maatschappij te bespoedigen met werk.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing – samengevat – als volgt toegelicht.
Klager is op 20 maart 2017 veroordeeld door het gerechtshof tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Het betreft delicten gepleegd in de periode tussen 2007 en 2008. Klager is op 27 augustus 2018 aangehouden in Spanje door het Fugitive Active Search Team (FAST) van het Openbaar Ministerie (OM) en overgeleverd aan Nederland. De zaak heeft de nodige media-aandacht gekregen. Uit informatie van het GRIP blijkt dat klager lid is geweest van de motorclub No Surrender. Zijn einddatum is momenteel bepaald op 22 januari 2021.
Klager laat goed gedrag zien in de inrichting. De reclassering heeft geen interventies in gesloten setting geïndiceerd. Klager kwam sinds 26 september 2019 in aanmerking voor plaatsing in een gestapeld detentietraject. Bij beoordeling van het verzoek dient zowel het belang van de maatschappij, als het belang van de gedetineerde te worden meegewogen. In dit geval dient het belang van de maatschappij te prevaleren boven het belang van klager. Hoewel klager de delicten waarvoor hij thans gedetineerd is, heeft gepleegd in 2007 en 2008, is uit informatie gebleken dat hij zich recent – na zijn veroordeling – opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten in het buitenland. Het feit dat klager reeds een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd had gekregen, heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw bezig te houden met criminele activiteiten. Bovendien heeft hij zich hiermee niet aan de algemene schorsingsvoorwaarden gehouden. Daarnaast heeft klager zich niet gemeld om zijn straf uit te zitten. Het heeft veel moeite gekost om klager met inzet van het FAST en een overleveringsprocedure in Nederland te krijgen. Klager staat daarbij nog ingeschreven in Spanje, waardoor de kans bestaat dat hij bij het verlenen van vrijheden opnieuw naar Spanje zal afreizen. Het is lastig om, op grond van het voorgaande, in te schatten hoe groot de dreiging is voor klager vanuit het criminele milieu. Op grond van de informatie, lijkt enige vorm van dreiging waarschijnlijk. In dit geval bestaat er niet alleen gevaar voor klager, maar ook voor zijn omgeving of andere onschuldige slachtoffers. De maatschappij dient in deze in bescherming te worden genomen. Het bestreden besluit is daarom op juiste gronden genomen. Hierbij is tevens het ruime strafrestant in aanmerking genomen.
3.3. Namens klager is hierop als volgt gereageerd.
De reclassering heeft in haar advies gesteld dat het risico op recidive en het risico op onttrekking aan de voorwaarden laag is. Ondanks dit advies meent het OM dat het advies ook anders uitgelegd kan worden. Het OM stelt dat klager zou zijn gerecidiveerd in Spanje en dat daarvoor een forse straf is opgelegd. Daarvan is echter allerminst sprake. De in Spanje opgelegde straf wordt niet geëxecuteerd indien er geen eerdere veroordelingen dan wel schadevergoedingen aan de orde zijn. Dat was in de Spaanse procedure ook niet het geval. Het OM stelt dat fasering van klager zeker tot maatschappelijke onrust zal leiden, nu er veel moeite zou zijn gedaan met een overleveringsprocedure en de inzet van FAST. Klager is echter tot op heden al zijn afspraken met justitie nagekomen. Hij heeft zich in Spanje niet verstopt; hij was makkelijk vindbaar. Dat er een overlevingsprocedure is gevoerd om klager naar Nederland te krijgen, heeft alleen te maken met het feit dat de Nederlandse politie niet de macht heeft om klager in Spanje te arresteren en mee te nemen naar Nederland. Dit kan niet ten nadele van klager worden uitgelegd. Meerdere keren wordt genoemd dat klager nog altijd ingeschreven zou zijn in Spanje, wat kennelijk de kans op vluchten groter zou maken. Wat daar ook van zij, inmiddels is klager niet meer ingeschreven in Spanje, maar is hij door zijn zoon op 30 januari 2020 ingeschreven op een adres in Roosendaal. Dit is hetzelfde adres dat reeds door de politie is goedgekeurd. Het vermeende vluchtgevaar is derhalve niet aanwezig. Klager wil zo snel mogelijk met een schone lei weer aan de toekomst werken. Daarnaast menen het OM en de Minister dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van maatschappelijke onrust voor ‘een afrekening’. Er is echter geen recente aanwijzing dat er sprake is van een bepaalde dreiging. Sterker nog, het GRIP heeft duidelijk gemaakt dat er geen tekenen van dreiging zijn. Van maatschappelijke onrust is bij het verlenen van vrijheden dus ook geen sprake. Het OM laat in haar berichtgeving duidelijk merken dat zij de fasering van klager niet zien zitten. Dit wordt ingekleurd door het sentiment dat klager betrokken zou zijn bij de gewelddadige, inmiddels verboden, motorclub No Surrender. Door de voorman van die club is echter bevestigd dat klager nimmer met No Surrender te maken heeft gehad. Klager focust zich vooral op zijn toekomst en houdt zich niet bezig met criminele activiteiten. Dit wordt onderschreven door de reclassering en ook in de inrichting is men uitermate positief over klager, hetgeen ook blijkt uit de promotie die hij heeft gemaakt. Gezien het voorgaande kunnen de argumenten van de Minister geen stand houden.
4. De beoordeling
4.1. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en witwassen.
4.2. Op klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.
Het OM heeft in haar adviezen negatief geadviseerd ten aanzien van deelname aan een gestapeld traject. Uit die adviezen blijkt, voor zover aan de bestreden beslissing ten grondslag is gelegd en voor zover relevant voor de beoordeling van het beroep, het volgende. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor onder andere witwassen en deelname aan een criminele organisatie, gericht op onder ander grootschalige overtredingen van de Opiumwet. Na zijn veroordeling is klager door het FAST getraceerd in Spanje en overgeleverd aan Nederland. Een analyse van de mogelijke veiligheidsrisico’s voor klager ontbreekt, terwijl over die veiligheidsrisico’s nadrukkelijk wordt gerept in de stukken van het FAST en de overleveringsstukken. De kans is groot dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken, nu het erg veel moeite heeft gekost om hem in Nederland te krijgen en hij over voldoende mogelijkheden beschikt om naar het buitenland te vluchten. Een onttrekking zal leiden tot maatschappelijke onrust. Ook bestaat de kans dat er ‘afgerekend’ gaat worden met klager door het criminele milieu. De kans op recidive is bovendien groot, gelet op het advies van de reclassering, klagers justitiële documentatie, de aard van de veroordelingen en omstandigheid dat hij weer een bedrijf wil starten.
De politie heeft ten aanzien van het verlofadres het volgende opgemerkt. Klager heeft aangegeven vrijheden te willen genieten op het adres van zijn partner. Zij stelt daar te verblijven, maar blijkt daar niet te zijn ingeschreven. Op het adres staat wel klagers zoon ingeschreven. De politie heeft geen bezwaar tegen verlofverlening op het aangedragen verlofadres.
De reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan de voorwaarden laag op basis van het gebruikte risicotaxatie-instrument. Op basis van haar professionele oordeel schat zij het risico op recidive gemiddeld in, nu klager in de toekomst weer werkzaamheden zal uitvoeren waarbij recidive denkbaar is en gelet op het delictpatroon dat te zien is in zijn justitiële documentatie. Zij adviseert positief ten aanzien van deelname aan een gestapeld traject.
4.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:
- die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
- aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
- die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
- die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
- die zijn gepromoveerd.
4.4. Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een z.b.b.i. de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een z.b.b.i. spelen ook de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol.
4.5. De beroepscommissie is met de Minister van oordeel dat op dit moment het maatschappelijk belang van – onder meer – orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf dient te prevaleren boven klagers belang bij detentiefasering. Hierbij neemt zij in aanmerking de aard en de ernst van de delicten waarvoor klager is veroordeeld en dat klager na het plegen van die feiten wederom vergelijkbare strafbare feiten heeft begaan in het buitenland. Klager is in 2018 veroordeeld in Spanje voor feiten gepleegd in 2014 wegens kort gezegd drugs- en wapenfeiten. In 2017 is klager ook veroordeeld voor een wapenfeit. In 2013 is klager veroordeeld in België wegens fraude met inbegrip van zwendel. De reclassering schat het risico op recidive gemiddeld onder andere op basis van het delictpatroon. Verder acht de beroepscommissie nog van belang dat uit het selectieadvies volgt dat klager nog geen (onbegeleide) vrijheden heeft genoten.
4.6. Voorgaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen, mede in het licht van klagers einddatum, ondanks klagers positieve gedrag in de inrichting, op dit moment de afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 26 maart 2020.
secretaris voorzitter