nummer: R-19/5265/GV
betreft: [klager] datum: 24 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is al geruime tijd gedetineerd. In tegenstelling tot wat het Openbaar Ministerie (OM) stelt in haar advies, heeft klager al ruim veertien maanden vastgezeten alvorens hij heeft verzocht om algemeen verlof. Ten aanzien van het al dan niet meewerken aan een Pro Justitia-rapportage (PJ-rapportage) en een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC), wordt opgemerkt dat dit niet gevorderd is en van een weigering dus geen sprake is. Van een positieve urinecontrole is, anders dan de Minister stelt, geen sprake. Er is sprake van een misverstand. Tot slot wordt gesproken over een locatieverbod voor de regio Den Haag. Deze plaats heeft geen enkele binding met het dossier, maar klager is bereid zich aan het locatieverbod te houden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op dit moment is het te vroeg voor het verlenen van vrijheden. Hierbij is acht geslagen op de door de reclassering en het OM genoemde problematiek, de noodzaak tot onderzoek om tot een degelijk plan van aanpak te komen, de eerdere weigeringen van klager om mee te werken aan dergelijke onderzoeken, het feit dat klager de gepleegde delicten ontkent en de ernst van de gepleegde delicten. De ambulante behandeling die ten tijde van de aanvraag nog niet was aangevangen betreft een essentieel onderdeel van het re-integratieplan, aan de hand waarvan een plan van aanpak gemaakt kan worden. Met de op dit moment beschikbare informatie, kan geen inschatting gemaakt worden van de met vrijheden gemoeide risico’s. In dit geval prevaleert het belang van de maatschappij dan ook boven het persoonlijke belang van klager. Hierbij is meegewogen dat het klagers eerste aanvraag betreft en sprake is van een ruim strafrestant.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van een algemeen verlof voor de duur van dertig uren.
Het OM adviseert negatief ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is eerst op
11 juli 2019 veroordeeld en bevindt zich, vanwege de omstandigheid dat zowel klager als het OM hoger beroep hebben ingesteld tegen het veroordelend vonnis, nog in voorlopige hechtenis. Het is los daarvan niet uit te leggen aan de slachtoffers, hun naasten en de samenleving dat een gedetineerde kort na de veroordeling al vrijheden kan genieten. Daarbij weigert klager medewerking aan een PJ-rapportage en klinische observatie in het PBC. Slechts in uitzonderlijke situaties kan er reden zijn om geen bezwaar te hebben en die doen zich in het geval van klager niet voor.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
De reclassering schat het risico op letselschade in op gemiddeld en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden wordt op gemiddeld ingeschat. Op basis van de STATIC-99R score, wordt het recidiverisico ingeschat op matig tot laag. Deze inschatting komt deels overeen met de OXREC. De reclassering heeft geen gebruik kunnen maken van de Stable-2007, aangezien klager onvoldoende betrouwbare informatie heeft gegeven om dit risicotaxatie-instrument in te kunnen vullen. De reclassering ziet voorts problemen op verschillende leefgebieden en ziet weinig stabiele/positieve factoren. Op basis van het onderzoek van de reclassering, kan geen gedegen plan van aanpak worden opgesteld. Onderzoek naar mogelijke antisociale gedragingen, seksueel deviant gedrag en de mogelijkheid van een behandelaanbod is geïndiceerd om tot een gedegen plan van aanpak te komen. De reclassering adviseert derhalve een ambulante behandeling.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens mensenhandel/seksuele uitbuiting, oplichting en verkrachting. Het veroordelend vonnis is nog niet onherroepelijk. Klagers fictieve einddatum is gesteld op 22 september 2020.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
De beroepscommissie is van oordeel dat de verlofaanvraag in redelijkheid kon worden afgewezen en dat het maatschappelijk belang op dit moment dient te prevaleren boven het belang van klager bij verlof. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de reclassering niet tot een gedegen plan van aanpak heeft kunnen komen, omdat geen onderzoek is verricht naar mogelijke antisociale gedragingen, seksueel deviant gedrag en de mogelijkheid van een behandelaanbod. Klager heeft eerdere medewerking aan een PJ-rapportage geweigerd. Hetgeen namens klager hierover is aangevoerd kan aan deze vaststelling niet afdoen. De reclassering acht een ambulante behandeling, bij voorkeur intramuraal, geïndiceerd. Niet is gebleken dat reeds een start is gemaakt met die behandeling, terwijl de reclassering vaststelt dat klager nauwelijks over stabiele/positieve factoren beschikt. Verder neemt de beroepscommissie in aanmerking de ernst van de delicten waarvoor klager is veroordeeld en zijn houding ten opzichte van het plegen van die delicten in combinatie met zijn bereidheid om deel te nemen aan interventies gericht op gedragsverandering. Daarbij is klagers einddatum bepaald op 22 september 2020 en bestaat er daarom nog voldoende tijd om een start te maken met de geïndiceerde interventie.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie voor een verlof van kortere duur, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 24 maart 2020.
secretaris voorzitter