Nummer: R-19/5123/GA
Betreft: [Klager] datum: 30 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 28 oktober 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, betreffende de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (AR 2019/589), en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Alphen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden van die van de beklagcommissie.
Voor zover namens klager is aangevoerd dat de stelling van het Openbaar Ministerie (OM) dat de fase van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) voldoende tijd en mogelijkheden biedt voor re-integratie, onbegrijpelijk is en dat het niet de bedoeling is dat het OM op de stoel van de wetgever gaat zitten, merkt de beroepscommissie het volgende op. In het advies van het OM, dat aan de bestreden beslissing mede ten grondslag is gelegd, wordt (deels) vooruitgelopen op nieuwe wetgeving, waarbij detentiefasering bij v.i.-waardige straffen niet zonder meer mogelijk zou zijn. Dit mag in deze zaak evenwel geen rol spelen, nu de thans geldende wet- en regelgeving expliciet de mogelijkheid biedt tot deelname aan verschillende faseringsmodaliteiten bij een v.i.-waardige straf. Dat sprake is van een v.i.-waardige straf kan dan ook niet tot een afwijzing van het verzoek tot algemeen verlof leiden.
Nu de directeur, zoals de beklagcommissie reeds heeft overwogen, evenwel voldoende blijk heeft gegeven van het afwegen van alle in aanmerking komende belangen, kan de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 30 maart 2020.
secretaris voorzitter