Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5480/GB, 27 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5480/GB

Betreft: [klager]            datum: 27 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V. Poelmeijer, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 10 december 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Grave. Op 5 november 2019 is hij, na veroordeling in eerste aanleg, geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Lelystad.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De gronden van het bezwaarschrift worden integraal herhaald, waarbij de nadruk heeft te liggen op de beroepsgrond dat klager op de wachtlijst geplaatst had kunnen worden. Klager kan zich niet verenigen met de plaatsing in de p.i. Lelystad. Klager heeft bij zijn aanvraag zijn uitdrukkelijke voorkeur uitgesproken voor de p.i. Nieuwegein. In de bestreden beslissing staat dat in verband met een optimale capaciteitsbenutting geen rekening is gehouden met de voorkeur van klager. Wel is rekening gehouden met de reistijd voor klagers familie vanuit Nijkerk. De reistijd naar de p.i. Lelystad zou gelijk zijn aan de reistijd naar de p.i. Nieuwegein. In de bestreden beslissing staat niet opgenomen dat geen plek beschikbaar zou zijn in de p.i. Nieuwegein of dat sprake zou zijn van een (lange) wachtlijst. Niet valt in te zien waarom klager niet op een wachtlijst is geplaatst. De beroepscommissie heeft al eerder geoordeeld dat niet valt in te zien waarom het creëren van wachtlijsten niet in lijn is met een optimale capaciteitsbenutting. De beroepscommissie heeft hierbij overwogen dat de laatste fase van detentie een belangrijke fase is, waarbij meer nadruk heeft te liggen op regionale plaatsing (vgl. RSJ 28 augustus 2017, 17/1331/GB). Dit is ook op klager van toepassing. Voor zover de reistijd naar de p.i. Lelystad gelijk wordt gesteld met de reistijd naar de p.i. Nieuwegein, blijkt dat de reistijd naar de p.i. Lelystad gemiddeld 42 minuten is. De reistijd naar de p.i. Nieuwegein betreft gemiddeld 31 minuten. De reistijd naar de p.i. Nieuwegein is dan ook – zij het marginaal – korter dan de reistijd naar de p.i. Lelystad. Bovendien is in de beslissing tot plaatsing onvoldoende betrokken dat klager een contra-indicatie behoort te hebben voor plaatsing in een meerpersoonscel in verband met een voorval in het verleden. Klager was niet op de hoogte van het beleid in de p.i. Lelystad dat in beginsel iedereen in aanmerking komt voor een meerpersoonscel. Het beroep dient gegrond verklaard te worden en klager wenst een financiële tegemoetkoming te ontvangen.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Ten tijde van de besluitvorming was in de p.i. Nieuwegein geen beschikbare celcapaciteit. Bij plaatsing van een gedetineerde wordt enerzijds gekeken naar de capaciteitsbenutting en anderzijds naar het belang van de gedetineerde. Vanwege het feit dat de p.i. Lelystad eenvoudig te bereiken is voor klagers bezoek, is besloten om klager in de p.i. Lelystad te plaatsen. Zowel in de bezwaarfase als in de beroepsprocedure heeft klager geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij een zwaarwegend belang heeft om enkel in de p.i. Nieuwegein geplaatst te worden. Niet is gebleken dat klager onredelijk is benadeeld door hem niet te plaatsen op de wachtlijst van de p.i. Nieuwegein, maar hem te plaatsen in de p.i. Lelystad. Een verschil in reistijd van elf minuten is niet wezenlijk te noemen. De reistijd voor klagers bezoek vanuit Nijkerk naar de p.i. Lelystad is niet onredelijk lang. Uit het selectieadvies kan niet worden afgeleid dat klager een contra-indicatie heeft voor plaatsing in een meerpersoonscel. De Minister kon in redelijkheid uitgaan van die informatie. De bestreden beslissing is dan ook op juiste gronden genomen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Uit het selectieadvies van 31 oktober 2019 volgt dat klager op 26 september 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf en daarom in aanmerking komt voor plaatsing in een gevangenis. Klager heeft zijn voorkeur uitgesproken voor plaatsing in de p.i. Nieuwegein.

4.2.      Ingevolge artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden gedetineerden die tot een gevangenisstraf zijn veroordeeld, in een gevangenis in het arrondissement van vestiging geplaatst. Indien in het arrondissement van vestiging geen gevangenis is aangewezen of geen plaats in een gevangenis in het desbetreffende arrondissement beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een gevangenis in een aanpalend arrondissement geplaatst.

4.3.      Namens klager wordt verwezen naar een uitspraak van de beroepscommissie, waarin zij het volgende heeft overwogen:

“De beroepscommissie merkt allereerst op dat het streven naar optimale capaciteitsbenutting niet redengevend is om af te wijken van de Regeling. Het beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is – hoewel begrijpelijk – immers van lagere orde dan een formele ministeriële regeling. Afwijking van de Regeling wegens capaciteitsproblemen, zonder de gedetineerde op de wachtlijst te plaatsen, kan en mag daarom niet zonder enige belangenafweging en onderbouwing van de redelijkheid om van die wachtlijst af te zien. De enkele omstandigheid dat klager in de onderhavige zaak op een wachtlijst geplaatst zou moeten worden, is dan ook onvoldoende om te besluiten klager niet in het arrondissement van vestiging te plaatsen.” (RSJ 28 augustus 2017, 17/1331/GB)

4.4.      De beroepscommissie merkt op dat de gedetineerde in voornoemde casus niet conform het uitgangspunt zoals uiteengezet onder 4.3 in een gevangenis in het arrondissement van vestiging was geplaatst, maar in een aanpalend arrondissement. In tegenstelling tot de gedetineerde in voornoemde casus, is klager echter wel in een gevangenis in het arrondissement van vestiging geplaatst, te weten het arrondissement Midden-Nederland. Uit het selectieadvies volgt immers dat klager een adres heeft in Nijkerk, waar ook zijn familie woonachtig is. De plaatsing van klager in de gevangenis van de p.i. Lelystad is dus een juiste regionale plaatsing geweest. Dat de plaatsing in de p.i. Lelystad ten opzichte van een plaatsing in de p.i. Nieuwegein elf minuten extra reistijd met zich meebrengt, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 27 maart 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven