Nummer S-20/3229/SGA
Betreft […] Datum 20 maart 2020
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van […] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden (hierna: de directeur) heeft – zo begrijpt de voorzitter – beslist tot oplegging van toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- /maatschappelijk risico (GVM-lijst).
Verzoekers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de directeur op het verzoek. Van de beklagcommissie is geen reactie ontvangen, omdat deze wegens bijzondere omstandigheden niet bereikbaar bleek. De voorzitter gaat ervan uit dat er een klaagschrift is ingediend dan wel dat de beklagcommissie het schorsingsverzoek zal aanmerken als klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen geldt het volgende:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en
d. de directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.
Namens verzoeker wordt gesteld dat de bestreden beslissing onzorgvuldig is genomen en dat deze onvoldoende is gemotiveerd. Volgens verzoeker is de beslissing niet op schrift gesteld, ontbreekt een deugdelijke en eigen belangenafweging en is het beginsel van hoor- en wederhoor niet juist dan wel volledig toegepast. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker op 4 maart 2020 is binnengekomen in de PI Leeuwarden. De directeur heeft toen aan verzoeker een ordemaatregel van veertien dagen uitsluiting van deelname aan activiteiten, ingegaan op 4 maart 2020 en eindigend op 18 maart 2020, opgelegd, teneinde hem te monitoren ten behoeve van het maken van een eigen belangenafweging in het kader van het opleggen van GVM-toezichtmaatregelen. Ook heeft de directeur verzoeker toen te kennen gegeven dat de GVM-toezichtmaatregelen, opgelegd door de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel, nog steeds voortduurden. Deze ordemaatregel is aan de orde geweest in een eerdere schorsingsprocedure (RSJ 13 maart 2020, S 20/3197/SGA). De voorzitter overweegt dat hieruit volgt dat op 13 maart 2020 voornoemde ordemaatregel niet meer ten uitvoer werd gelegd. In reactie op het onderhavige schorsingsverzoek geeft de directeur aan dat de observatieperiode voldoende zicht heeft gegeven op verzoekers status, dat verzoeker is gehoord en dat diens toezichtmaatregelen op schrift zullen worden uitgereikt aan verzoeker. De directeur heeft echter slechts de beslissing met de door de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel opgelegde toezichtmaatregelen overgelegd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is gelet op het voorgaande niet – althans onvoldoende – gebleken dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van de opgelegde toezichtmaatregelen. De bestreden beslissing voldoet niet aan de daaraan gestelde eisen zodat termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 20 maart 2020 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.
secretaris voorzitter