Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3558/GA, 27 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:         R-19/3558/GA

 

betreft: [klager]            datum: 27 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van Galen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 april 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.J. van Galen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – naar de beroepscommissie begrijpt en voor zover aan de orde – de omstandigheid dat klager ten onrechte van zijn casemanager heeft vernomen dat klager niet voor fasering in aanmerking komt (PL-2018-886).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het oordeel van de beklagcommissie dat klager niet in aanmerking komt voor detentiefasering, omdat aannemelijk is dat de tegen klager ingestelde strafvervolging vóór de fictieve einddatum van zijn huidige detentie plaatsvindt, waardoor de einddatum van de detentie van klager nog niet vaststaat, is niet terecht. Aldus neemt de beklagcommissie in de openstaande strafzaak een voorschot op een eventueel aan klager op te leggen onvoorwaardelijke straf en dit staat haaks op het standpunt van de RSJ dat een mogelijk nieuwe onvoorwaardelijke straf geen rechtvaardiging vormt voor het onthouden van verlof en daarmee het mogelijk verder faseren. Bovendien maakt de omstandigheid dat klager nog vóór zijn fictieve einddatum vervolgd wordt voor een ander strafbaar feit op zichzelf nog niet dat detentiefasering niet mogelijk zou zijn.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Namens klager is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Uit de stukken komt naar voren dat de casemanager op 20 december 2018, in reactie op klagers verzoek, aan klager heeft meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor detentiefasering.

Op grond van artikel 15, derde lid, van de Pbw, is de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: Minister) bevoegd te beslissen of een gedetineerde in aanmerking komt voor detentiefasering. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, behoort de beslissingsbevoegdheid of een gedetineerde mag aanvangen met detentiefasering niet toe aan de directeur maar aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat (ook) een casemanager zich behoort te onthouden van het doen van mededelingen aangaande het antwoord op de vraag of een gedetineerde in aanmerking komt voor detentiefasering. De casemanager heeft zich in deze hiervan niet onthouden. De casemanager had klagers verzoek om detentiefasering dienen door te geleiden naar de Minister. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Aan klager zal evenwel geen tegemoetkoming worden toegekend. De beroepscommissie heeft hierbij acht geslagen op klagers registratiekaart, waaruit volgt dat de fictieve einddatum is bepaald op 11 juni 2021 en dat hij op het moment dat de casemanager de mededeling deed, niet voor detentiefasering in aanmerking zou komen. Om die reden is niet gebleken dat klager enig nadeel heeft ondervonden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. D. van der Sluis en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. van Lijf, secretaris, op 27 maart 2020.

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven