Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3347/GA, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:         R-19/3347/GA

 

betreft: [klager]            datum: 30 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.J.P. Penners, namens […], verder te noemen klager gericht tegen een uitspraak van 1 april 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.M.J.P. Penners om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

A)         klagers insluiting tijdens het dagprogramma op 16 februari 2019 (R-2019-000050);

B)         klagers insluiting tijdens het dagprogramma op 23 februari 2019 (R-2019-000051).

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, ten aanzien van het beklag als vermeld onder A), als volgt toegelicht. Door de vervroegde insluiting op 16 februari 2019 is klager in een slechtere positie komen te verkeren dan de gedetineerden die geplaatst zijn in het basisregime. De gedetineerden in het basisprogramma zijn wel gecompenseerd voor de vervroegde insluiting en klager is hier niet voor gecompenseerd. Klager acht dit onderscheid onrechtvaardig. Klager verzoekt dan ook zijn klacht gegrond te verklaren en hem financieel te compenseren.

De directeur onderschrijft de uitspraak van de beklagcommissie en is van mening dat er geen nieuwe feiten zijn aangetoond.

 

3.         De beoordeling

Door de raadsman is op 8 april 2019 een beroepschrift op nader aan te voeren gronden ingediend. De op 6 juni 2019 ingediende gronden van beroep richten zich alleen op het beklag als vermeld onder A). Het beroep betreffende het beklag als vermeld onder B) is derhalve niet van gronden voorzien. Daarmee voldoet het beroepschrift, voor zover het ziet op het beklag als vermeld onder B), niet aan het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Pbw dat het beroepschrift met redenen omkleed dient te zijn. Gelet hierop zal de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep inzake de klacht als vermeld onder B).

Hetgeen in beroep is aangevoerd betreffende het beklag als vermeld onder A) kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van het beklag als vermeld onder B) niet-ontvankelijk in zijn beroep.

De beroepscommissie verklaart het beroep als vermeld onder A) ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 30 maart 2020.

 

      

 

secretaris       voorzitter

 

Naar boven