Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/2225/TA, 25 januari 2001, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/2225/TA

betreft: [klager] datum: 25 januari 2001

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 26oktober 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 23 oktober 2000 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij het Forensisch Psychiatrisch Instituut de Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van de voormelde inrichting [...], juridisch medewerker, en deheer R. Lemmens, hoofd behandeling. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot afzondering van klager in een verblijfsruimte, gelegen aan de “isoleergang”, het niet aangeven van de duur van de afzondering in de schriftelijke mededeling van de voormelde beslissing, alsmedede door klager als te lang ervaren duur van de afzondering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Klager heeft in het beroepschrift zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht als volgt.
Volgens de beklagcommissie is hij (slechts) één uur gesepareerd en ging die maatregel vervolgens over in afzondering. Klager is het daarmee niet eens. Hij heeft een volle week “in de strafgang gezeten”. Dit is te lang.
Ter zitting is hieraan het volgende toegevoegd.
Hij vindt de terminologie “separatie” en “afzondering” verwarrend.
De verblijfsruimte waarin hij ter afzondering werd ingesloten bevindt zich aan dezelfde gang als de separeercellen en de inventaris van eerstgenoemde ruimte vertoont wat betreft de inventaris daarvan veel gelijkenis met die van desepareerruimte en met separeerruimtes, zoals klager deze kent uit penitentiaire inrichtingen. Zijn verblijf in de desbetreffende ruimte heeft hij daarom als separatie ervaren.
Klager meent dat de tbs-maatregel hem ten onrechte is opgelegd. Hij heeft zijn ongenoegen daarover op 23 augustus 2000 jegens personeelsleden geuit. Hij erkent dat hij zich daarbij verbaal agressief tegenover drie personeelsledenheeft uitgelaten en dat hij, nadat hij naar zijn kamer was gestuurd, tegen de prullenbak in zijn kamer heeft geschopt. Als hij boos is zegt hij wel eens dingen die hij niet meent. Zodanig gedrag rechtvaardigt daarom niet deinsluiting in die kamer voor de duur van uiteindelijk zeven dagen. Daarbij tekent klager aan dat hem omtrent de duur van de maatregel geen of onvoldoende duidelijkheid is gegeven. Er is wel regelmatig gepraat over voorwaardenwaaronder hij naar zijn afdeling kon terugkeren, en over garanties in het kader van zijn terugkeer, die hij niet zou hebben willen geven. Hij bestrijdt dat hij geen zodanige garanties heeft gegeven; hij heeft direct mondeling voorzijn uitlatingen excuses gedaan aan de desbetreffende personeelsleden. Het leek hem niet nodig te voldoen aan de voorwaarde zijn excuses nog eens op schrift te zetten.

2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht als volgt.
Uit ongenoegen over de hem opgelegde tbs heeft klager op 23 augustus 2000 bedreigingen geuit naar sociotherapeuten, waaronder enige met name genoemden, en heeft hij gedreigd het hoofd behandeling met een stoel in diens nek te slaan.Naar aanleiding van dit incident is aanvankelijk overwogen om klager te plaatsen in de afzonderingskamer van de afdeling. Dit was echter niet mogelijk omdat daar een timmerman aan het werk was. Daarop is klager gevraagd naar zijnkamer te gaan. Klager is, na dit aanvankelijk te hebben gewei-gerd, naar zijn kamer gegaan en heeft onderweg naar zijn kamer aangegeven zijn kamer te zullen verbouwen en een “sociotherapeut ten tijde van zijn rechtszitting iets aante doen.” Deze uitlating kon, aldus klager, als een “belofte” worden opgevat. In zijn kamer heeft klager vervolgens de prullenbak tegen de deur en de muur gegooid. Het was niet mogelijk om op een normale manier met hem in gesprek tekomen. De sociotherapeuten hebben daarop naar aanleiding van de omschreven escalatie van de situatie alarm geslagen. Klager is vervolgens om 10.30 uur in scheurkleding in een separeerkamer geplaatst en is onder videobewakinggesteld, één en ander wegens zijn eerdere suïcidepogingen, suïcidale uitlatingen tijdens zijn opname in de kliniek en de voormelde bedreiging van de sociotherapeuten en het hoofd begeleiding.
Klager heeft omstreeks 11.30 uur aan het hoofd behandeling verklaard “niet voor zichzelf in te staan” en “bang te zijn de controle over zichzelf te verliezen”. Voorts bagatelliseerde klager het incident en zei hij zich niet tekunnen voorstellen dat omstanders zich bedreigd voelden.
Omdat het hoofd behandeling klager om 12.00 uur niet meer suïcidaal achtte is de separatie toen beëindigd en omgezet in een afzondering in een afzonderingskamer van de separeer-afdeling. Op de separeerafdeling zijn vierafzonderingskamers gelegen. Deze zijn een extra faciliteit van de inrichting voor het geval dat er plaatsgebrek is op de gewone afdelingen. Die kamers liggen bijeen aan een gedeelte van de separeer- en afzonderingsgang. Dit gedeelteis door een deur gescheiden van de vier separeerkamers van die afdeling. De afzonderingskamers worden wat betreft de inventaris door de kliniek als gewone kamers beschouwd. Zij zijn visueel en qua oppervlakte absoluut anders dan desepareerruimtes. De separeerruimtes zijn slechts voorzien van een matras. De afzonderingskamers zijn voorzien van een raam, een toilet en een douche, en hebben de normale inventaris, behoudens een

kast. Het bed ziet er echter niet uit als een normaal bed, maar wordt gevormd door een dikke matras in de vorm van een bed. De bedden in de afzonderingskamers van de gewone afdelingen zijn normale bedden, die aan de vloer zijnvastgemaakt.
Het hoofd behandeling heeft op 24 en 25 augustus 2000 met klager gesproken. Klager wilde zijn uitlatingen niet terugnemen en bleef het incident bagatelliseren. Hij kon niet garanderen dat de veiligheid van de sociotherapeuten enpatiënten gewaarborgd zou zijn bij klagers terugkeer op de afdeling. Op de afdeling was inmiddels een geladen sfeer ontstaan door de voortdurende agressieve uitlatingen van klager. Omdat de kans groot werd geacht dat klager bijterugkeer op dat moment naar de afdeling weer dezelfde dreigende houding zou aannemen is besloten de afzondering voort te zetten tot 28 augustus 2000. Op deze datum kon klager het hoofd behandeling niet geruststellen dat hij bijbeëindiging van de afzondering geen gevaar meer zou vormen voor het personeel en de bewoners van de afdeling. Om de terugkeer van klager te kunnen voorbereiden is de afzondering van 29 augustus tot en met 31 augustus 2000 voortgezetin de afzonderingskamer op de afdeling. Gelet op de ernst van het incident en klagers houding tijdens de afzondering was er aanleiding klagers terugkeer naar de gewone afdeling geleidelijk te doen verlopen. Steeds is bezien waar deafzondering, gegeven de genoemde feiten en omstandigheden, het beste kon worden ten uitvoer gelegd. Op de periode van afzondering in de afzonderingskamer van de afdeling is nog een periode gevolgd , waarin klager enige uren per dagin zijn kamer bleef ingesloten.

3. De beoordeling
Het beklag en beroep betreft, naar de beroepscommissie verstaat, de beperking van klagers bewegingsvrijheid in het tijdvak van 23 augustus 2000 te omstreeks 12.00 uur tot 29 augustus 2000, het niet aangeven van de duur van diebeperking in de schriftelijke mededeling daarvan, alsmede de als te lang ervaren duur van die beperking.
Blijkens de schriftelijke mededeling d.d. 23 augustus 2000 van de bestreden beslissing is klager op die datum vanaf omstreeks 12.00 uur afgezonderd in een afzonderingsruimte op de separeerafdeling, met het oog op het belang van dehandhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Uit de toelichting van de schriftelijke mededeling concludeert de beroepscommissie dat het hoofd van de inrichting tot afzondering heeft besloten naar aanleiding van uitspraken die klager heeft gedaan tegen zijn behandelaars en inverband met klagers vrees om de controle over zichzelf te verliezen alsmede zijn onmogelijkheid om te garanderen dat hij medewerkers en patiënten geen letsel zal toebrengen bij terugkeer naar de afdeling.
Namens het hoofd van de inrichting is de aard van klagers hiervoor bedoelde uitspraken in beklag en beroep nader toegelicht. Klager heeft niet weersproken dat hij die uitspraken heeft gedaan.
De beroepscommissie acht het aannemelijk dat van die uitspraken een dreigende werking is uitgegaan naar het personeel en de medeverpleegden op klagers afdeling.
Het hoofd van de inrichting is, op grond van het bepaalde bij artikel 34 BVT, bevoegd een verpleegde af te zonderen of te separeren, indien dit noodzakelijk is -onder meer- met het oog op het belang van de handhaving van de orde ofde veiligheid in de inrichting. De problematiek op de afdeling was naar het oordeel van de beroepscommissie zodanig dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid tot afzondering van klager op de voormelde grond heeft kunnenbeslissen.

Onder afzondering wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder z, BVT verstaan: het insluiten van de verpleegde in een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen, in afwijking van de in deinrichting geldende regels.
De ruimte waarin de bestreden afzondering is ten uitvoer gelegd kan naar het oordeel van de beroepscommissie in het onderhavige geval ten aanzien van de inventaris daarvan niet als een separeerruimte worden beschouwd. Deze dient alseen gangbare woon- of verblijfsruimte te worden beschouwd, gelet op hetgeen dienaangaande door het hoofd van de inrichting is verklaard. Dat één of meer tot de standaard inventaris van een gangbare woon- of verblijfsruimte behorendemeubelstukken ontbrak(en), dan wel was/waren vervangen door één/enige meubelstuk(ken) met een gelijke functie, doet hieraan niet af. Immers, aannemelijk is - gelet op de aard van het incident en de toelichting in de schriftelijkemededeling van de bestreden maatregel - dat plaatsing in een prikkelarmere omgeving (dan bij plaatsing in de afzonderingskamer van de gewone afdeling) geboden was. De inventaris van de afzonderingsruimte is naar de beroepscommissieaanneemt daarop afgestemd.

Ten aanzien van het feit dat klager bij de aanvang van de afzondering niet is geïnformeerd over de duur daarvan overweegt de beroepscommissie dat de BVT het tevoren fixeren van de duur van de afzondering ex artikel 34 BVT nietvoorschrijft.
In het onderhavige geval hing de duur van de maatregel samen met het afnemen van het risico op hernieuwde bedreiging van de orde en veiligheid in de inrichting door klager. In dit verband heeft het hoofd van de inrichting klagersgedrag en houding tijdens het verloop van de afzondering in aanmerking genomen.

De beroepscommissie kan voorts klagers visie, dat zijn afzondering in de gegeven omstandigheden te lang heeft geduurd, niet delen. Het hoofd van de inrichting heeft naar haar oordeel regelmatig en zorgvuldig bezien of voorzettingvan de afzondering in de desbetreffende ruimte nog noodzakelijk was. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat de afzondering in de afzonderingskamer op de separeerafdeling zo spoedig als mogelijk was is beëindigd.

Het beroep dient, gelet op het hiervoor overwogene, ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jorg, voorzitter, prof. dr. L.J.A.M. van Eck en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 25 januari 2001.

secretaris voorzitter

Nummer: 00/2225/TA
Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 15 december 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: prof.mr. L.J.A.M. van Eck en J.L. Brand.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn klager en, namens het hoofd van het Forensisch Psychiatrisch Instituut de Rooyse Wissel te Venray, [...], juridisch medewerkster, en [...], hoofd behandeling.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Hij vindt de terminologie “separatie” en “afzondering” verwarrend.
De verblijfsruimte waarin hij ter afzondering werd ingesloten bevindt zich aan dezelfde gang als de separeercellen en de inventaris van eerstgenoemde ruimte vertoont wat betreft de inventaris daarvan veel gelijkenis met die van desepareerruimte en met separeerruimtes, zoals klager deze kent uit penitentiaire inrichtingen. Zijn verblijf in de desbetreffende ruimte heeft hij daarom als separatie ervaren.
Klager meent dat de tbs-maatregel hem ten onrechte is opgelegd. Hij heeft zijn ongenoegen daarover op 23 augustus 2000 jegens personeelsleden geuit. Hij erkent dat hij zich daarbij verbaal agressief tegenover drie personeelsledenheeft uitgelaten en dat hij, nadat hij naar zijn kamer was gestuurd, tegen de prullenbak in zijn kamer heeft geschopt. Als hij boos is zegt hij wel eens dingen die hij niet meent. Zodanig gedrag rechtvaardigt daarom niet deinsluiting in die kamer voor de duur van uiteindelijk zeven dagen. Daarbij tekent klager aan dat hem omtrent de duur van de maatregel geen of onvoldoende duidelijkheid is gegeven. Er is wel regelmatig gepraat over voorwaardenwaaronder hij naar zijn afdeling kon terugkeren, en over garanties in het kader van zijn terugkeer, die hij niet zou hebben willen geven. Hij bestrijdt dat hij geen zodanige garanties heeft gegeven; hij heeft direct mondeling voorzijn uitlatingen excuses gedaan aan de desbetreffende personeelsleden. Het leek hem niet nodig te voldoen aan de voorwaarde zijn excuses nog eens op schrift te zetten.

Namens het hoofd van de voormelde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Uit ongenoegen over de hem opgelegde tbs heeft klager op 23 augustus 2000 bedreigingen geuit naar sociotherapeuten, waaronder enige met name genoemden, en heeft hij gedreigd het hoofd behandeling met een stoel in diens nek te slaan.Naar aanleiding van dit incident is aanvankelijk overwogen om klager te plaatsen in de afzonderingskamer van de afdeling. Dit was echter niet mogelijk omdat daar een timmerman aan het werk was. Daarop is klager gevraagd naar zijnkamer te gaan. Vervolgens is de situatie geëscaleerd.
Op de separeerafdeling zijn vier afzonderingskamers gelegen. Deze zijn een extra faciliteit van de inrichting voor het geval dat er plaatsgebrek is op de gewone afdelingen. Die kamers liggen bijeen aan een gedeelte van de separeer-en afzonderingsgang. Dit gedeelte is door een deur gescheiden van de vier separeerkamers van die afdeling. De afzonderingskamers worden wat betreft de inventaris door de kliniek als gewone kamers beschouwd. Zij zijn visueel en quaoppervlakte absoluut anders dan de separeerruimtes. De separeerruimtes zijn slechts voorzien van een matras. De afzonderingskamers zijn voorzien van een raam, een toilet en een douche, en hebben de normale inventaris, behoudens eenkast. Het bed ziet er echter niet uit als een normaal bed, maar wordt gevormd door een dikke matras in de vorm van een bed. De bedden in de afzonderingskamers van de gewone afdelingen zijn normale bedden, die aan de vloer zijnvastgemaakt.
Steeds is bezien waar de afzondering, gegeven de genoemde feiten en omstandigheden, het beste kon worden ten uitvoer gelegd. Op de periode van afzondering in de afzonderingskamer van de afdeling is nog een periode gevolgd, waarinklager enige uren per dag in zijn kamer bleef ingesloten.

secretaris voorzitter

Naar boven