nummer: R-18/2230/GA
betreft: [klager] datum: 20 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 oktober 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Roermond, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, zijn raadsman mr. O.E. de Jong en de directeur van de locatie Roermond hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet (naar behoren) functioneren van het ventilatiesysteem
(R-2018-000217).
De beklagrechter heeft het beklag kennelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De zuigkracht van het ventilatiesysteem voldeed niet aan de norm, omdat het ventilatiesysteem al drie à vier jaar niet was gereinigd en het filter al die tijd niet was vervangen. De afzuiging werkte daardoor niet naar behoren. De ventilator die door de directeur is verstrekt, zorgde niet voor verkoeling en is geen oplossing voor het probleem. Nadat gedetineerden in beklag zijn gegaan, heeft een gespecialiseerd bedrijf metingen verricht. Daaruit is gebleken dat de afzuiging niet goed werkte en dat daardoor de warmte in de cel bleef hangen. Klager heeft hiervan veel hinder ondervonden. Hij had hoofdpijn, voelde zich benauwd en kreeg weinig slaap.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De directeur heeft een wettelijke zorgplicht ten aanzien van de gedetineerden voor wat betreft de ventilatiemogelijkheden in de verblijfsruimten van gedetineerden.
Op grond van artikel 6 van de Regeling eisen verblijfsruimten penitentiaire inrichtingen dient de verblijfsruimte te zijn voorzien van een ventilatiemogelijkheid waardoor op natuurlijke dan wel mechanische wijze de lucht voor de individuele gedetineerde voldoende kan worden ververst.
Reeds eerder heeft de beroepscommissie beslist op klachten die zich richten tegen het ontbreken van een juiste werking van de afzuiging in de cellen op voormelde locatie (RSJ 20 maart 2020, R-18/1291/GA en RSJ 20 maart 2020,
R-18/1295/GA). Het heeft geruime tijd geduurd voordat de beroepscommissie kon beschikken over de feitelijke informatie die voor het oordeel in die zaken van belang is. Het oordeel in die zaken en in de onderhavige zaak is onwenselijk lang uitgebleven. Thans oordeelt de beroepscommissie in onderhavige zaak als volgt.
Uit informatie in die zaken volgt dat twee jaar geleden de gehele klimaatinstallatie bij de locatie Roermond is vervangen. Bij de oplevering voldeden alle cellen aan de juiste luchtverversingsnorm en is een onderhoudsprogramma afgesproken. Feit is dat door het veelvuldig roken en magnetrongebruik op cel de roosters vervuild raken en dus schoongemaakt moeten worden. Op 25 juni 2018 is door het Rijksvastgoedbedrijf een start gemaakt met het uitvoeren van onderhoud.
Daarnaast is in voormelde zaken informatie toegezonden aan de Raad waaruit volgt welke eisen worden gesteld aan de ventilatie van de cellen en welke eisen zijn gesteld aan het onderhoud van de ventilatie van de cellen. Uit de informatie volgt niet of in de periode vóór 25 juni 2018 was voldaan aan het afgesproken onderhoudsprogramma van de klimaatinstallatie.
Nu evenwel kan worden vastgesteld dat op 25 juni 2018 een start is gemaakt met het uitvoeren van onderhoud, acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat het ventilatiesysteem op 5 juli 2018 naar behoren heeft gewerkt, althans dat de directeur daartoe de inspanningen heeft verricht die in redelijkheid van hem konden worden gevergd. Gelet daarop zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 20 maart 2020.
secretaris voorzitter