Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5451/GB, 17 maart 2020 , beroep
Uitspraakdatum:17-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5451/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 17 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Blaauw, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 26 juni 2009 gedetineerd. Hij verbleef sinds 19 januari 2018 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Op 11 oktober 2019 is klager overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Lelystad. Op 17 oktober 2019 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Vught.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij wist dat bezoekster contrabande bij zich had. Hij heeft dit niet gewild en hij heeft de bezoekster daartoe ook niet gedwongen. De bezoekster vertelt niet de waarheid, omdat zij nog een voorwaardelijke straf heeft openstaan. Dit incident wordt door het JC Zaanstad gebruikt als reden voor overplaatsing. De vermoedelijke rol van klager in de drugstoevoer in de inrichting wordt ook als reden genoemd. De bestreden beslissing raakt klager disproportioneel. In de p.i. Lelystad en de p.i. Vught bestaat geen populatiegerichte aanpak. Vanuit de p.i. Lelystad is klager vrijwel direct doorgeplaatst naar de p.i. Vught, omdat hij in de p.i. Lelystad niet terecht kon. Klagers vriendin kan niet op bezoek komen in de p.i. Vught, omdat zij een zeldzame aandoening heeft. Zij kan nooit zelfstandig reizen, omdat ze niet te ver weg durft te gaan. Zij woont in Amsterdam en het JC Zaanstad is voor haar goed te bereizen. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een compensatie toe te kennen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 1 augustus 2019 is informatie beschikbaar gekomen waaruit blijkt dat klager de bezoekster heimelijk als bezoek heeft geregistreerd. Het JC Zaanstad heeft op basis van meerdere redenen besloten dat zijn verblijf daar niet langer gewenst is, omdat klager de rust orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht. De p.i. Lelystad heeft vervolgens eveneens verzocht om overplaatsing van klager in het kader van de rust orde en veiligheid, omdat klager in het verleden binnen deze inrichting incidenten heeft gehad met twee medegedetineerden. Het zou niet verantwoord zijn klager daar opnieuw te laten verblijven. Bezoekproblemen zijn inherent aan detentie en vormen behoudens uitzonderlijke omstandigheden geen selectiecriterium. Klager heeft geen stukken overlegd waaruit blijkt dat zijn vriendin om medische redenen niet kan afreizen naar de p.i. Vught. Daarnaast is er geen verzoek ingediend bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA), die haar zou kunnen beoordelen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Lelystad, omdat dit in het belang was van de orde, rust en veiligheid binnen het JC Zaanstad. Klager stelt dat hij niet wist dat zijn bezoek contrabande zou meenemen en heeft zijn bezoek hiertoe ook niet gedwongen. Daarnaast bestaan er binnen de inrichting geen harde bewijzen dat klager onderdeel is van de drugstoevoer in het JC Zaanstad. Klager kan zich ook niet vinden in het besluit van de Minister om hem vervolgens vanuit de p.i. Lelystad door te plaatsen naar de p.i. Vught.

4.2.      Uit het dossier, waaronder de selectieadviezen van 7 oktober 2019 en 14 oktober 2019, komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. Klager heeft heimelijk een andere vrouw voor het bezoek zonder toezicht (BZT) laten komen dan hij had opgegeven. Bij deze bezoekster is op 26 september 2019 22,3 gram drugs aangetroffen. Zij heeft verklaard dat zij door klager is gedwongen om dit mee te nemen in de inrichting. Hiervan is aangifte gedaan bij de politie en klager is daarvoor ook disciplinair gestraft. De beroepscommissie acht het daarom voldoende aannemelijk dat klager heeft geprobeerd via een BZT drugs in te voeren. Bovendien is klager gedurende zijn detentie al meermalen disciplinair gestraft voor contrabande (mobiele telefoons), wat een aanwijzing is voor handel (c.q. voortgezet crimineel handelen in detentie). Door dit ongewenste gedrag was het in het kader van de orde, rust en veiligheid binnen het JC Zaanstad van belang dat klager werd overgeplaatst. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.3.      De beroepscommissie merkt ten overvloede op dat overplaatsing naar de p.i. Vught in dit beroep niet aan de orde is omdat daartegen geen bezwaar is ingediend.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, secretaris, op 17 maart 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven