Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5428/TA, 17 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5428/TA

betreft: [klager]            datum: 17 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 29 november 2019 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (klachtnummer Me 2019-286), verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en het hoofd van de instelling zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 24 januari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (PI) Lelystad te worden gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 29 augustus 2019 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De stoornis waarvoor de medicatie wordt gegeven is onvoldoende indringend. Naarmate de dwangbehandeling langer duurt, dient de toepassing hiervan beter te worden gemotiveerd. Klager is bereid medicatie in te nemen, mits deze proportioneel is en wordt afgebouwd. Klager meent dat niet steeds naar het verleden en de redenen van de start van de dwangmedicatie moet worden gekeken. Ook dient een nieuwe externe psychiater te worden ingeschakeld. De huidige psychiater is niet onafhankelijk meer om een inhoudelijk oordeel te kunnen geven. Het feit dat klager in het verleden zich onsamenhangend in een gesprek heeft geuit, kan geen reden zijn klager dwangmedicatie toe te dienen tegen een dreigend nieuwe psychose. Ook klagers afwerende reactie richting het personeel en zijn boze reactie in oktober 2018 rechtvaardigen geen dwangmedicatie. De verbetering in het toestandsbeeld komt niet door het gebruik van anti-psychotische medicatie. Dat klager kan overlijden als hij stopt met de medicatie, staat niet als bijwerking in de bijsluiter beschreven.

Het hoofd van de instelling heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing en de overige stukken komt naar voren dat klager nog steeds het standpunt inneemt dat hij geen medicatie nodig heeft, terwijl zonder deze medicatie het snel tot een forse decompensatie zal komen, waarbij naast psychotische symptomen klager ook verschijnselen van katatonie vertoont. Toediening van medicatie leidt tot een verbetering van klagers toestandsbeeld.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling, gezien de eerder door haar gemaakte keuze om ten aanzien van klager een a-dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. De bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. C.D. Witsenburg en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 maart 2020.

 

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven