nummer: R-19/4837/TA
betreft: [klager] datum: 19 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 september 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 januari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.J.M. Wolters. Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de intrekking van klagers onbegeleid verlof (klachtnummer PN 2019/170).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de instelling
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat hij - ondanks dat de intrekking van het verlof niet langer dan zeven dagen heeft geduurd – kan worden ontvangen in zijn beklag, aangezien het ging om een categorale intrekking van de verloven in de kliniek na een ontsnapping van een medepatiënt. Klager heeft zich aan alle regels gehouden en heeft niets met de ontsnapping te maken gehad. De medepatiënt die is ontsnapt verbleef op een andere afdeling dan klager. De beperking van het beklagrecht tot verloven die langer dan een week hebben geduurd, is gelegen in de wens te voorkomen dat (overmatig) juridisering van het verlofbeleid schade toebrengt aan het verplegingsproces van de tbs-gestelde. In een geval als hier aan de orde kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest aan de tbs-gestelde de mogelijkheid van beklag te onthouden. Klager verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 26 september 2007, 07/1353/TA.
Enkel de Minister is op grond van artikel 53, derde lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) bevoegd alle verlofmachtigingen van een instelling in te trekken. Er is evenmin voldaan aan artikel 50, derde lid van de Bvt. Het hoofd van de instelling kan het verlof enkel intrekken indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Van een situatie als hier bedoeld is geen sprake. Er was aldus geen grond het verlof in trekken.
Door de intrekking kon klager op 3 september 2019 niet naar zijn werk. Aan het eind van de dag zijn de verloven weer hervat, maar klager kon toen niet meer naar het werk. Klager heeft hierdoor geen inkomsten misgelopen. Klager meent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en verzoekt klager een passende tegemoetkoming toe te kennen.
Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De door klager aangehaalde uitspraak van de beroepscommissie dateert van 12 jaar geleden en de tijden zijn sindsdien veranderd. Het verlof van terbeschikkinggestelden (en ook andere forensische titels) is een precair onderwerp dat, ingegeven door zowel politiek als maatschappij, aan beweging onderhevig is.
In de nacht van 2 op 3 september 2019 is een patiënt ontvlucht vanuit een separeerruimte. Er zijn op dat moment aanwijzingen dat deze patiënt bij zijn ontvluchting mogelijk hulp van derden heeft gehad. Meerdere patiënten hebben namelijk de dag en avond voor de ontvluchting actief om informatie gevraagd over deze patiënt en over medewerkers die die avond/nacht in dienst zouden zijn. Besloten wordt om per 3 september 2019 kliniekbreed diverse interventies toe te passen, waaronder het opschorten van verloven om zo een en ander nader uit te kunnen zoeken en maatschappelijke onrust te voorkomen. Zo wordt uitgezocht of er meer patiënten waren die actief om informatie hadden gevraagd en wordt een mobifinder ingezet. De instelling weet uit ervaring dat het goed is om bij dergelijke incidenten zelf de regie te voeren en waar nodig (tijdelijke) maatregelen te treffen. Uit het nadere onderzoek dat die dag is gedaan, volgt dat op klagers afdeling geen patiënten actief om informatie hadden gevraagd en zijn ook anderszins geen opvallendheden gesignaleerd. Het verlof voor patiënten van klagers afdeling (een resocialisatieafdeling) is diezelfde dag weer genormaliseerd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van het hoofd van de instelling om aanhouding van de mondelinge behandeling van het beroep af.
Op grond van artikel 50, derde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt.
Op grond van artikel 53, derde lid, tweede volzin kan de Minister per inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of afdeling daarvan alle verlofmachtigingen intrekken indien er aanwijzingen zijn dat zich bij die inrichting of afdeling een patroon voordoet van meerdere onttrekkingen of andere incidenten.
Op grond van artikel 56, tweede lid, aanhef en onder a, van de Bvt kan een verpleegde bij de beklagcommissie beklag doen over een door het hoofd van de instelling genomen beslissing tot de intrekking van verlof als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Bvt indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd.
De beroepscommissie stelt vast dat klager onbegeleid verlof genoot. Na een ontvluchting van een medepatiënt heeft het hoofd van de instelling op 3 september 2019 besloten alle verloven in de instelling, waaronder die van klager, op te schorten. Aan de opschorting van het verlof zijn door het hoofd van de instelling, zo oordeelt de beroepscommissie, geen individuele en klager betreffende omstandigheden aangevoerd.
De beroepscommissie heeft in uitspraak RSJ 26 september 2007, 07/1353/TA – voor zover hier van belang - overwogen dat de intrekkingsgronden van artikel 50, derde lid, van de Bvt zien op de individuele persoon van de ter beschikking gestelde. Tevens is in deze uitspraak overwogen dat artikel 53, derde lid, Rvt exclusief bevoegdheden aan de Minister toekent en dat noch uit dit wetsartikel noch uit de Nota van toelichting bij dit artikel is af te leiden dat de wetgever voor ogen had om impliciet ook aan het hoofd van de inrichting bevoegdheden toe te kennen op het gebied van algemene intrekkingen of opschortingen van verloven.
Weliswaar betreft het verlof van klager geen aaneengesloten periode van meer dan een week, maar hier kan gelet op eerdere uitspraken van de beroepscommissie, waaronder bovenstaande uitspraak en RSJ 14 mei 2012, 12/290/TA voorbij worden gegaan, nu het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om in een dergelijk geval aan een ter beschikking gestelde een rechtsmiddel te onthouden.
Gelet op het vorenstaande had de beklagrechter klager moeten ontvangen in zijn beklag. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en klager zal alsnog in zijn beklag worden ontvangen. Nu de bestreden beslissing van het hoofd van de instelling dient te worden aangemerkt als een onbevoegd genomen categorale intrekking van verloven zal het beklag gegrond worden verklaard. Klager heeft door de opschorting van het verlof geen inkomsten misgelopen. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij wijst het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming af.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. C.D. Witsenburg en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 maart 2020
secretaris voorzitter