Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5762/GV, 12 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-19/5762/GV

 

betreft:   [klager]                   datum: 12 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 januari 2020 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

 

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof – onder begeleiding – toegewezen.

 

2.             De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Klager heeft verzocht om zes uur onbegeleid verlof, om in de gelegenheid te worden gesteld op een menselijke manier afscheid te nemen van zijn overleden oma met zijn familie. Echter is hij alleen in de gelegenheid gesteld om, zonder familie en met broekstok, voor de uitvaart afscheid te nemen. Klager vindt het onbegrijpelijk dat hij niet bij de uitvaart aanwezig mocht zijn, nu hij al sinds 29 december 2019 in aanmerking komt voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting.

Klager wil zijn beroepszaak graag mondeling toelichten omdat er volgens hem veel onjuistheden in staan.

 

Namens de Minister is de bestreden beslissing niet toegelicht.

 

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien een rouwbezoek onder begeleiding.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geen bezwaar tegen een kort rouwbezoek onder begeleiding. Het adviseert negatief ten aanzien van het bijwonen van de uitvaart, omdat beveiliging/begeleiding noodzakelijk is en op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) het bijwonen van de uitvaart enkel mogelijk is zonder begeleiding. Uit het reclasseringsadvies van 28 mei 2019 komt naar voren dat klager problemen heeft op het gebied van negatief sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. De reclassering vermoedt dat geen sprake is van impulsiviteit, maar eerder van een pro criminele houding en antisociale gedragingen. Deze informatie in combinatie met het feit dat klager nog in voorlopige hechtenis verblijft, maakt dat onbegeleid verlof niet aan de orde is.

 

3.             De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is slechts summier onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens een overval op een juwelierszaak waarbij onder dreiging van een vuurwapen sierraden zijn afgenomen. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.

 

Het beroep is gericht tegen de beslissing om klager niet toe te staan zonder begeleiding de uitvaart van zijn oma bij te wonen.

 

Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een grootouder van de gedetineerde. Het tweede lid bepaalt dat het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Op grond van het derde lid is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Uit het vierde lid volgt dat toestemming voor het bijwonen van de uitvaart of het brengen van een rouwbezoek slechts kan worden verleend indien de nabestaanden van de overledene daartegen geen bezwaar hebben.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de Minister, voor zover daartegen beroep is ingesteld, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Daarbij neemt zij in aanmerking de ernst van het strafbare feit waarvoor klager in eerste aanleg is veroordeeld en zich thans in voorlopige hechtenis bevindt, in combinatie het advies van het OM. Daarin is geciteerd uit het advies van de reclassering die op verschillende leefgebieden en ten aanzien van klagers functioneren problemen heeft geconstateerd. Op basis van het voorgaande kon de Minister in redelijkheid oordelen dat bewaking was aangewezen en daarom kwam klager, gelet op het bepaalde in artikel 24, derde lid, van de Regeling, niet in aanmerking voor het onbegeleid bijwonen van de uitvaart. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 12 maart 2020.

 

 

                secretaris                voorzitter

Naar boven