Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2749/GM, 2 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:         R-19/2749/GM

 

betreft: [Klager]            datum: 2 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A. Prins, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting Alphen, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 januari 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Scheffer. De inrichtingsarts heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 17 september 2017, betreft het uitblijven van een tijdige en adequate behandeling door de psycholoog en psychiater, voor klagers psychische klachten.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft op enig moment zelfstandig de inname van zijn medicatie gestaakt vanwege ernstige bijwerkingen, waaronder hartkloppingen. Klager heeft veel medicatie gehad, maar weet niet precies zeker door welke medicatie hij de bijwerkingen heeft gekregen. Vermoedelijk is het gekomen door de aripiprazol. Hij heeft hier graag met de psychiater over willen spreken, maar dat is hem niet gelukt. In verband met het trage handelen van de medische dienst heeft klager zijn klachten niet aan een specialist kunnen voorleggen. Klager heeft veel last gehad van de bijwerkingen en het was om die reden dan ook niet mogelijk voor hem arbeid te verrichten. Daarmee is niet uitgesloten dat hij in een later stadium wel had willen en kunnen werken. De inrichtingsarts heeft de in de artikel 28 van de Pm neergelegde norm geschonden. De raadsman overhandigt ter zitting drie uitspraken van de beroepscommissie, die hij kort samenvat en waar hij een beroep op doet. Deze uitspraken betreffen RSJ 30 november 2006, 06/2082/GA, RSJ 20 mei 2016, 15/4111/GA en RSJ 5 december 2017, 17/1855/GM.

Daarnaast is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Klagers medegedetineerden J. en Y. zijn met soortgelijke klachten arbeidsongeschikt aangemerkt, zelfs zonder dat er een voorafgaand gesprek heeft plaatsgevonden. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts heeft geen verdere aanvullingen op de brief van 12 juni 2019 die door de medisch adviseur is verstuurd.

 

3.         De beoordeling

Op grond van het medisch dossier maakt de beroepscommissie het volgende op. Op 7 mei 2017 heeft klager gemeld dat hij erg veel last heeft van bijwerkingen. Toen is hem geadviseerd te stoppen met medicatie en een briefje in te vullen voor de medische dienst, zodat overlegd kan worden met de inrichtingsarts over de bijwerkingen die klager ervaart. Op 8 mei 2017 is klager door de verpleegkundige gezien. Toen heeft klager gemeld dat hij veel last had van bijwerkingen, zoals hartkloppingen, duizeligheid en pijn in zijn benen. Op 8 mei 2017 is klager besproken tijdens het psycho-medisch overleg (PMO). Nadien is er veel overleg geweest over klager met de psycholoog en de psychiater en is gezocht naar alternatieve medicatie. Op 30 mei 2017 is een terugkoppeling gegeven van de psychiater aan de inrichtingsarts over de bijwerkingen van klager. De inrichtingsarts heeft klager hierover geïnformeerd.

De beroepscommissie is gelet op het voorgaande – in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Toen klager met zijn klachten de inrichtingsarts informeerde, heeft de inrichtingsarts direct actie ondernomen. Er zijn, zo volgt uit het dossier, verschillende afspraken geweest met klager en zijn problematiek is veelvuldig met de psycholoog en psychiater besproken. De beroepscommissie volgt klager dan ook niet in zijn stelling dat het wachten op medische zorg te lang heeft geduurd of dat er niet adequaat is gehandeld door de medische dienst. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 2 maart 2020.

            

 

                        secretaris                                                        voorzitter

 

Naar boven